Een onwaarschijnlijke overwinning
Het conflict tussen Spanje en de Nederlanden tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) had wat weg van de strijd tussen David en Goliath. Ook hier won uiteindelijk de kleinste mede dankzij de invoering van nieuwe militaire tactieken.
De Tachtigjarige Oorlog. Van opstand naar geregelde oorlog 1568-1648, onder redactie van Petra Groen, is het eerste deel in een reeks van zes over de Nederlandse militaire geschiedenis. Het boek is prachtig geïllustreerd en is met veel liefde voor het onderwerp gemaakt. De verklaring van de scheiding van de Nederlanden en het ontstaan van de Republiek wordt vanuit militaire invalshoek benaderd. Nieuw daarbij is het analytische onderzoek naar het verloop van de oorlog zowel ter land als ter zee.
Ongeregeld zooitje
Het religieuze fanatisme van Filips II en de behoefte van Willem van Oranje en zijn aanhangers aan meer invloed vormden de aanleiding voor de opstand. Toch werd de Beeldenstorm, die op 10 augustus 1566 in Vlaanderen begon, ingegeven door armoede en werkloosheid in de lakennijverheid. Filips stuurde in 1567 de hertog van Alva om het ongeregelde zooitje opstandelingen te onderwerpen. Daarin slaagde Alva. De opstandelingen verplaatsten hun activiteiten noodgedwongen naar zee. Daar grepen zij terug op het beproefde concept van kaapvaart door middel van het enteren van vijandige schepen. Behoudens de verbetering van de kanonnen aan boord bleven gedurende de oorlog tactische innovaties op zee uit.
Het begin van de herovering van de Nederlanden op de Spanjaarden was de inname van Den Briel in 1572 door de watergeuzen. Het was slechts een toevalstreffer. Beroofd van hun uitvalsbasis op de Engelse kusten en bij gebrek aan van duidelijke orders van Willem van Oranje, probeerden de geuzen met de inname van Zeeland de controle op de scheepvaart te krijgen. Na Den Briel kozen veel steden in Holland en Zeeland de zijde van de opstandelingen.
Holland en Zeeland waren door de drassige ondergrond en de vele sloten ongeschikt voor grote veldslagen. Bovendien was de hoge graad van verstedelijking een voordeel voor de met vuurwapens bewapende opstandelingen. De Spanjaarden belegerden tal van steden, maar steeds werd het (ook door de plattelandsbevolking) gevreesde wapen van de inundatie met succes toegepast door de opstandelingen.
Militaire innovaties
Toch zat er in de eerste twee decennia van de Opstand geen duidelijke visie achter het militaire optreden van de opstandelingen, zo blijkt uit de voortreffelijke analyse van de auteurs. De betaling van soldij was te onregelmatig om echt een vuist te kunnen maken. Daarnaast klopte de verhouding piekeniers (soldaten met lange spiezen) en soldaten met vuurwapens niet.
Pas in 1588 reorganiseerde prins Maurits (1567-1625) het Staatse leger. Ieder gewest moest voortaan naar draagkracht meebetalen. Daarnaast werden de troepen tijdens de wintermaanden in ‘schijngevechten’ geoefend in de nieuwe tactiek van het salvovuur. Paradoxaal genoeg werd het leger daardoor te kostbaar om zomaar in de strijd te gooien. De getrainde soldaten waren moeilijk vervangbaar.
De militaire patstelling die hiervan het gevolg was, bleek goed onder Maurits opvolger Frederik Hendrik (1584-1647). Vanaf 1600 was de Opstand veranderd in een ‘geregelde oorlog’ tussen staten met als inzet de zeggenschap over de Zuidelijke Nederlanden. In het noorden wist Frederik Hendrik vele steden te heroveren. In het zuiden liep het anders. Daar konden de Spanjaarden zowel een belegerings- als dekkingsleger op de been brengen. De Nederlanden waren financieel niet toegerust om zo’n uitputtingsslag vol te houden.
Ook op zee was de Staatse vloot, ondanks een spectaculaire winst in de slag bij Duins in 1639, niet in staat om de status quo te doorbreken. Beide partijenwaren oorlogsmoe. Daarom namen de opstandelingen aan de onderhandelingstafel genoegen met wat tachtig jaar oorlog had opgeleverd: een soevereine republiek met grenzen die in belangrijke mate door het verloop van de strijd waren bepaald.