Licht op grootstad Rotterdam
.
Dit is de vraag die Patricia van Ulzen zich stelt in haar proefschrift Dromen van een metropool; ze is geïnteresseerd in de representatie van de stad Rotterdam. In de verbeelding van deze stad is een bepaalde ontwikkeling te zien. Zo wilde Rotterdam in de jaren zeventig graag ‘gezellig’ zijn, en worstelde het met het karakter van een kille, winderige stad. Sinds 2000 kreeg dat beeld een compleet tegenovergestelde connotatie: het grootse en wijdse worden nu juist gewaardeerd en deze kenmerken dragen inmiddels bij aan het beeld van Rotterdam als wereldstad.
Als de vraag wordt gesteld hoe het komt dat Rotterdam als metropool wordt gezien, zou je kunnen denken aan citymarketing, of de manier waarop de gemeente probeert om Rotterdam op de kaart te zetten. Er zijn verschillende nota’s en maatregelen geweest waarin de visie op Rotterdam als een wereldstad werd uitgedragen. Van Ulzen wil met deze publicatie echter laten zien dat aan de wieg van deze nota’s vaak initiatieven staan van de ‘creatieve klasse’, de ‘culturele experts’ zoals Van Ulzen hen noemt. ‘Creatieve klasse’ is een begrip dat werd geïntroduceerd door Richard Florida in The rise of the creative class: and how it’s transforming work, leisure, community and everyday life (2002). Aan de hand van teksten, beelden en activiteiten van deze ‘culturele klasse’ onderzoekt Van Ulzen de veranderde representatie van Rotterdam.Een gezellige stad
Zoals zonet al opgemerkt worstelde Rotterdam in de jaren zeventig met haar metropole imago. In de jaren voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog was de heersende visie juist om de kenmerken van een metropool – hoogbouw in de stad, grote verkeersaders door het centrum en felle straatverlichting en reclameborden ’s nachts – te stimuleren. Op de foto’s uit die periode worden deze elementen extra benadrukt. Nadat de stad weer was opgebouwd na het bombardement ontstond er echter een gevoel van heimwee naar de oude stad en wilde het stadsbestuur terug naar ‘vroeger’; het moest allemaal kleiner, en niet zo grootstedelijk zijn.
En terwijl de gemeente C70, een stad vol kleine kraampjes, organiseerde om te laten zien dat Rotterdam ook ‘gezellig’ was, keerde de creatieve klasse zich juist tegen dit beeld. Jules Deelder was een van de eersten. Samen met Bob Visser maakte hij het programma Stadsgezicht, waarin de hoogbouw en leegheid van het winderige Rotterdam juist in esthetisch opzicht door de makers werden gewaardeerd.
Hoewel het niet precies aan te geven is of de film van Deelder de directe aanleiding is, of dat het beeld al langer rondzong onder de creatievelingen, de metropole visie op Rotterdam vormt ook in andere initiatieven een leidraad. Van Ulzen wijst een aantal belangrijke projecten aan, waaronder Ponton010, waarin de haven op een esthetische wijze onder de aandacht wordt gebracht. Opvallend hierbij is dat dit niet zozeer de initiatieven van de gemeente zijn, zoals die in nota’s naar voren komen. Al vóór deze nota’s zijn andere initiatieven ontplooid die door een wethouder worden aangemoedigd, weliswaar buiten de officiële paden. De particuliere beslissingen van een wethouder lijken meer invloed te hebben dan de nota’s die pas later verschijnen. Zo was het bijvoorbeeld een particuliere beslissing van een wethouder om de sleutel van het DWL-terrein, waar eerder het Drinkwaterleidingbedrijf was gevestigd, te overhandigen aan een groep architecten en kunstenaars. Op het terrein werden allerlei creatieve bedrijven opgericht en ontstonden verschillende activiteiten.
Kop van Zuid
De creatievelingen waren dus duidelijk aanwezig in de voorhoede, zo ook bij de ontwikkelingen op de Kop van Zuid. In 1982 werden op de Architecture International Rotterdam de eerste ideeën op papier gezet voor de nieuwe architectonische inrichting van dit gedeelte van de stad. De twee delen van Rotterdam waren nog altijd maar met één brug verbonden, waardoor het eigenlijk twee onafhankelijke gebieden waren. Door de ontwikkeling van de Kop van Zuid zouden de twee delen eindelijk één stad kunnen vormen, in de eerste plaats door de toen nog te bouwen Erasmusbrug. In 1984 kwamen de ideeën over de ontwikkeling van de Kop van Zuid pas terecht in de gemeentelijke stukken, en pas in 1986 werd begonnen met de nieuwe inrichting van dit stadsgedeelte, dat bij uitstek een metropole visie op de stad uitstraalde. Ook nu gingen de creatievelingen voorop en door pioniersactiveiten op de Wilhelminapier, zoals de renovatie van Hotel New York, werd de Kop van Zuid een hippe plek.Alternatieve geschiedenis
Van Ulzen zet nauwkeurig neer hoe het beeld van de stad zich heeft ontwikkeld en op welke manier de creatieve klasse hier belangrijk voor was. Daarnaast schrijft ze erg levendig en boeiend. Dromen van een metropool laat zich hierdoor lezen als een alternatieve historie van Rotterdam van 1970 tot 2000. Het geeft een beeld van de ontwikkeling van de stad die altijd in de schaduw van Amsterdam stond, maar die nu ze niet meer op de hoofdstad probeert te lijken, juist om haar eigen karakter wordt gewaardeerd.
Anno 2007 lijkt de gemeente Rotterdam zich maar weinig bewust van de huidige theorieën over het belang van een creatieve klasse voor de ontwikkeling van stadsdelen. Uit een recente reportage van RTV Rijnmond komt het beeld naar voren dat de stad maar weinig moeite doet om belangrijke ontwerpers als Richard Hutten of Demakersvan voor Rotterdam te behouden. Initiatieven verzanden in 40 vergaderingen waarna er vervolgens niets gebeurt. Hopelijk kan het boek van Van Ulzen hierin van betekenis zijn; als de ambtenaren dit boek hebben gelezen, zullen ze zich hopelijk meer inzetten voor de creatieve klasse van hun stad.