Boeken / Non-fictie / Poezie

Zoek mij niet

recensie: Wim Brands - Verzamelde gedichten/Jeroen van Kan en Maarten Westerveen - Alles komt goed

De mooiste inleiding bij de Verzamelde gedichten van Wim Brands is zijn eigen prozafragment ‘De onverharde weg’ uit 2015, met tekeningen van Cornelis Rogge. Brands begint met een citaat van Heidegger: ‘Auf dem Holzweg sein’. Holzwege zijn de kleine, kronkelende paden tussen de bomen die bosarbeiders maken tijdens hun werk. De paden leiden nergens heen en zijn alleen bedoeld om gevelde bomen af te voeren. In Nederland zijn de meeste bospaden inmiddels gemarkeerde wandelpaden maar iemand als Wim Brands, boskenner bij uitstek, zal de Holzwege nog benut hebben.

Als metafoor is het een rake typering van zijn dichterschap. In het landschap zijn, zonder specifiek doel. Onderzoeken, ontdekken, rondkijken. De werkelijkheid binnen laten komen zoals die zich voordoet – Brands gebruikt ook de Heidegger-term Gelassenheit dat ‘aanvaardend afwachten’ betekent. De dichter laat de wereld op zich af komen en wacht op wat zich aandient in de vorm van associatie, taalspel en herinnering.

Brands besluit zijn fragment met een hoopvolle constatering:

‘het gevoel dat niemand uit de nacht kan vallen’

Na zijn tragische zelfgekozen dood in 2016 is het heel moeilijk om Brands te lezen en die suïcide los te laten. Ondanks regelmatige terechtwijzingen aan jezelf merk je als lezer dat je heel banaal snuffelt naar signalen, suggesties, tekens die vooruitwijzen naar het einde. En naar regels die een mogelijke verklaring kunnen inhouden van zijn absolute wanhoop: de moeizame relatie met de vader, de eenzaamheid van een kind dat zijn milieu ontgroeit en de hunker naar aandacht en goedkeuring die – zoals bij veel eenzame kinderen – een bodemloze put blijkt. Het is nooit genoeg.

Gefascineerd door het raadsel van de dood en vooral van de eenzame dood schreef hij over:

‘ …   – die raadselachtige man
in de Kostverlorenvaart. Niemand weet wie hij is,
die man die zo behendig opzwemt met de zwanen
en weigert te zwaaien naar wie hem groet.’

Dit gaat over een verdronken man die als gestorvene Lohengrin de Zwanenridder wordt, iemand die komt en dan weer verdwijnt.

Of, in ‘Zeven manieren om een gedicht te maken: maandag’:

‘Ga op een stoel staan,
het liefst op een plek
waar niemand komt.
Op zolder bijvoorbeeld.
Met een stuk touw.
Laat het touw vallen
en maak een foto van het kunstwerk
aan je voeten.
Herhaal dit vandaag vier keer.’

Een mooier, laconieker performance-recept is zelden gegeven. En toch is Wim Brands geen meester van de ironie. De beste gedichten uit de keuze van de voorbeeldige bezorgers Monique Edelschaap en Thomas Verbogt gaan over kleine gebeurtenissen, observaties van gewone mensen op de Holzwege. Een dakdekker die, omhoog geklommen en klaar voor de klus, uitkijkt over weiden en bossen en nadenkt over zijn voorgangers:

‘… Nagel in zijn mond vroeg hij zich af of ook zij het verlangen
hadden gekend een bericht achter te laten voordat
zij begonnen met het bedekken van het dak.
Een regel gekrast in lood. …’

Het romantische ‘berichten achterlaten’ komt vaker terug. Flessenpost, sporen in het landschap.

Maar ook auditieve associaties, zoals in ‘De zee’:

‘Schoonheid, zei een blinde, is een zee…;
herinner ik me. Maar wat zei hij nog meer?
Het wordt later, ik lig in bed,
sluit m’n ogen: zie honden, hoor honden
in het water. Ik verbeeld me dat niet.
;…een zee die blaft, denk ik
en hoorbaar zo ver wegloopt
dat je ‘m niet meer ziet.’

In ‘Krant’ gaat het over de vrouw die het schilderij van Munch ‘De Schreeuw’ had gestolen en er mee van de trap viel. De krantenlezer staat net op het punt een trap te beklimmen in het ‘rode district’ om te kijken naar ‘verkleurde affiches’:

‘Hij voelt geluk.
Schaterlacht.
Hij staat in het rode district
voor een affiche in zwart-wit,
een opengesperde mond,
en hoort een schreeuw in de nacht.’

En toch krijgt niet de schreeuw de overhand, ook niet piekeren over doodgaan, maar de stilte in het bos. Brands dicht over herten:

‘… hun zachte monden waaruit
aarde terugvalt.
In het bos komen herten
overeind
om in de verte te staren,
ogen neer te slaan,
om weer uit naamwoorden te
bestaan die genade schenken.’

Naamwoorden die genade schenken? Zijn herten naamwoorden, of zijn herten misschien harten? Zijn het de namen van geliefde mensen – of schenkt de taal zelf die genade?

Wie zoekt naar de kernthema’s van het dichterschap van Brands zal evengoed bij landschappen, dieren, licht en wind uitkomen als bij de onbereikbare, vallende vader en de anonieme doden.

Je hebt dichters die zich een weg naar buiten knokken uit de te kleine kamer van hun jeugd en je hebt er die zich al van nature in de vrije ruimte bevinden en lijken te hunkeren naar een veilig hok. De omheining binnen de eigen zintuigen, een veilige eenvoud midden in het enorme leven. Wim Brands hoort bij de laatste groep.

Tegelijk met de Verzamelde gedichten verscheen Alles komt goed – over Wim Brands, samengesteld door Maarten Westerveen en Jeroen van Kan. Het is een bundel korte bijdragen van vrienden en collega’s uit het literaire circuit. ‘Alles komt goed’ was zijn vaste afscheidsgroet.

De verhalen over de vriendschap met Wim zijn goed geschreven, hartverwarmend en zeer invoelbaar. De schok was groot, net als het verdriet en bij sommigen heerste het machteloze niet-begrijpen. Hoe is het mogelijk dat iemand die gelukkig getrouwd is, kinderen heeft, succesvol is als radio- en tv-interviewer, dichtbundels publiceert – hoe kan zo iemand plotseling aan zijn demonen kapotgaan? Uit de meest openhartige stukken stijgt een vaag schuldgevoel op. We hadden het moeten zien aankomen. We hadden het moeten voorkomen. Zijn we blind geweest voor wat zich daadwerkelijk afspeelde?

Sommigen vertellen dat het de laatste weken voor zijn dood niet goed met hem ging. Anderen concentreren zich meer op Brands als vriend (hij was lastig) als collega (hij had ‘… een feilloos gevoel voor wat de moeite waard was’) en als ongrijpbare persoonlijkheid. ‘Een ontsnappingskunstenaar’ noemt zijn oude vriend Ariejan Korteweg hem. Hij refereert daarbij misschien ook aan de laatste regels uit de brief aan zichzelf die in de bundel ‘Zwemmen in de Noordzee’ staat, waarin Brands de harde feiten uit zijn problematische jeugd op een rijtje zet en ‘opbiecht’ hoezeer hij in zijn eigen ogen op een beslissend moment heeft gefaald jegens zijn vader. Dat schuldgevoel is hij waarschijnlijk nooit kwijtgeraakt.

De 22 vignetten van de vrienden bevatten nogal wat feitelijke achtergrondinformatie. Biografisch materiaal – heel invoelbaar dat men de behoefte heeft zich publiekelijk te uiten na zo’n drama. Ook hier keert de moeilijke relatie met zijn vader terug. Het gedicht ‘Gebed van een zoon’ wordt drie keer geciteerd.

En verder: Brands hield van metal rock. Hij maakte altijd praatjes als hij op straat een bekende tegenkwam. Hij nam nooit zelf de telefoon op maar belde terug. Hij had last van dwanghandelingen.

Of al die informatie iets toevoegt aan zijn gedichten blijft een vraag, maar het zijn allemaal pogingen om het ‘grote en moeilijk te verdragen raadsel van zijn dood’ te verwerken.

Alle vrienden roemen zijn dichtkunst. F. Starik heeft het over ‘de terloopse, laconieke toon die zijn hele werk kenmerkte. Zo grondig alledaags dat ze als vanzelf iets mystieks ademden.’

Wat overblijft is verdriet. En dat werk.

Uit het gedicht ‘In den beginne was er een verhaal over vertrekken’:

‘En toen was hij dan echt vertrokken.
Daar lag hij. Zoek mij niet, leek hij
te zeggen, ik ben de woestijn in,
naar het poolijs, op zoek naar God die
uiteindelijk de beste verhalen kent’