Muziek blijft een raadsel
.
In Als je het een beroep kunt noemen probeert Niek Nelissen een beeld te geven van de loopbaan van dirigent Bernhard Haitink. Hij doet dat in een aantal gesprekken, waarin veel feiten belicht worden. De mens Bernhard Haitink komt vooral naar voren als een publiciteitsschuwe hater van conflicten, maar ook als een bescheiden en gedreven musicus.Nelissen gaat terug naar het begin, ruim zestig jaar geleden. Haitink groeide op in Amsterdam. Hij ging naar het conservatorium en nam aansluitend op zijn vioolstudie directielessen. Daarna kreeg hij een kans als invaller bij het Radio Filharmonisch orkest. Zijn aanstelling als dirigent van het Concertgebouworkest na het plotselinge overlijden van Eduard van Beinum kwam voor iedereen als een verrassing. ‘Te jong, te vroeg’ noemt Nelissen dit hoofdstuk. Zelf blijft Haitink voortdurend terugkomen op zijn aan verlamming grenzende verbijstering. “Ik voelde me als een konijn in de koplampen van een auto,” zegt hij nogmaals, als Nelissen probeert in de twee laatste hoofdstukken van het boek diepgang in de gesprekken te brengen.
Een reactie van verbazing overkomt de langzamerhand steeds bekendere dirigent bij iedere nieuwe aanstelling. Hijzelf lijkt bij geen enkele keer de betreffend positie geambieerd te hebben. Is hij oprecht naïef of verschuilt hij zich achter een veilige bescheidenheid? Zijn interviewer probeert hem af en toe met blijken van bewondering uit zijn tent te lokken, maar het blijft bij een gezamenlijk doornemen van de feiten uit Haitinks loopbaan. Op het voorzichtig aanroeren van de vele conflicten die Haitink kreeg met directies, intendanten en orkestcommissies reageert hij of met geheugenverlies of met de vaak herhaalde opmerking dat hij altijd last heeft gehad van driftbuien.
Aangezien de doelgroep van dit boek de geïnteresseerde en goed onderlegde concertbezoeker is, moet dit geen probleem zijn. Die zal weinig belangstelling hebben voor details van ordinaire ruzies. Maar op inhoudelijk gebied is het jammer dat feiten en chronologie het muzikale element verdringen. Wat en wanneer Haitink waar dirigeerde — het is allemaal van belang. Zijn visie op de vele werken die hij bestudeerde en leidde blijft daardoor onderbelicht. Natuurlijk speelt hier ook weer de grote terughoudendheid van Haitink in het doen van uitspraken een rol. Maar in de laatste, wat meer thematische hoofdstukken over Beethoven, over het les geven en over de aard van het beroep komt hij wat meer uit de verf. Goed om te weten dat dirigeren veel meer inhoudt dan het vaststellen van tempo, geluidsniveau en orkestbezetting. Het raadselachtige begrip klank, een woord dat het hele boek door gebruikt wordt en nergens goed is uitgelegd, krijgt hier ook wat meer betekenis.
Grand old man
Bernhard Haitink komt uit de gesprekken naar voren als een integere musicus, met een Nederlands gevoel voor maathouden in overdrachtelijke zin. Hij is wars van iedere vorm van effectbejag of sentimentaliteit; over dramatiek en emotionele overgave laat hij bijna niets los. Die moet je vinden in zijn uitvoeringen, waarvan er vele op cd en een aantal op dvd zijn vastgelegd. Uiteindelijk is de conclusie na het lezen van dit boek dat het moeilijk is om te praten over muziek – zeker met een gesloten en wellicht ooit gekwetst mens als deze grand old man.