Wat kunnen we kennen en wat willen we weten

.
Op Schiphol, in de afgesloten koepel van het Aanmeldcentrum, ondergaat een misschien wel Soedanese asielzoeker de zogenaamde ‘achtenveertiguursprocedure’. Binnen achtenveertig procesuren moet worden uitgemaakt of zijn asielaanvraag al dan niet terecht is. In eenentwintig meest korte hoofdstukjes, bestaand uit formulieren aangevuld met de gedachtenstroom van steeds weer een andere marechaussee, ambtenaar, administratief medewerker of advocaat, krijgt de lezer een beeld van die asielzoeker.
Zelf komt de man niet aan het woord; hij is voornamelijk een aanleiding, een onderwerp, een probleem dat uit de weg moet worden geholpen door de mensen die hem in hun postvakje, op hun computerscherm, of in levenden lijve voor zich zien verschijnen. Die mensen zijn slim, slordig, traag, lui, ijverig, arrogant of teruggetrokken, maar ze hebben allemaal de neiging om tijdens het invullen van hun formulieren, het stellen van de verplichte vragen en het uittikken van hun verslagen bespiegelend te spreken over hun werk, over de ambtenarij, over het wezen van identiteit en over het al dan niet bestaan van een waarheid. Waar houdt de waarheid op en waar begint de interpretatie, zo vragen de sprekers zich af. Kort gezegd Kant van de koude grond: wat kunnen we kennen, en in dit geval bovendien: wat willen we weten?
Ambtelijk draadlijmproza
Matsiers uitwerking van dit op zichzelf boeiende thema is origineel en bovenal actueel, maar het is onvoldoende om de aandacht van de lezer voortdurend vast te houden. Vooral bij de zowat in hun geheel overgenomen formulieren vraag je je af of er hier niet wat drastischer gehakt had kunnen worden. Matsiers sterkste punt als schrijver is zijn precieze, beschrijvende stijl, waar onbeperkt van kon worden genoten in zijn vorige roman Gesloten huis, een erg mooi autobiografisch boek over een jeugd in de jaren vijftig. Die stijl wordt hier deels, en vaak te langdurig, vervangen door ambtelijk draadlijmproza.
Onuitgewerkt
~
Omdat de asielzoekende Soedanees zoals gezegd geen stem heeft, blijft hij ook enkel een papieren persoon, slordig samengeplakt uit ambtelijke snippers. Toegegeven, dat is consistent met de boodschap van het boek, maar het kan je als lezer dan ook weinig schelen wat er uiteindelijk met ‘Moesa Mohammed-Hassan’ gebeuren zal. Tot ongeveer een derde van het boek lees je braaf met de peinzende ambtenaren mee tijdens het doornemen en invullen van hun formulieren, daarna moet de neiging tot bladeren onderdrukt worden. Het achtenveertigste uur is zeker niet het ‘spannende boek’ dat het op de flaptekst heet te zijn.
Wie iets wil weten over Nederlands immigratiebeleid in de praktijk moet dit boek lezen – de auteur heeft zijn huiswerk wat dat betreft prima gedaan. Maar wie het boek puur leest als literatuur, voor de ideeën erachter of de schrijfstijl, kan beter teruggrijpen naar Matsiers eerdere roman- en essaywerk.