Poëzie: nu eens niet in den hoge
Vaak genieten we minder van al het moois onder de zon dan we zouden willen. Cd’s en boeken wachten onuitgepakt in de kast. Misschien stuit de geest al snel op overvoering. Nog net voordat Stendhal in katzwijm dreigde te raken bij zijn eerste aanblik van Florence, nam hij de benen. In zulke hoge sferen liep hij geheid ademnood op.
In Red ons van de dichters vindt Menno Wigman het belang van poëzie in schril contrast staan tot de waardering ervan. Maar ook vraagt hij zich vertwijfeld af hoe belangrijk poëzie eigenlijk wel is. En vrijwel tegelijk veert hij op bij dichters of gedichten die hem pakken. In een no-nonsense benadering brengt hij die aan de man. Ook demonstreert hij aan de hand van tal van voorbeelden wat een goed gedicht van een slecht onderscheidt.
Reddingsacties
Om den brode moet Wigman, hoewel gewaardeerd dichter, optreden en artikelen aan bladen slijten, die in Red ons van de dichters bijeengegaard zijn. Die titel citeert hij van een andere dichter, dus opgepast. Ondanks zijn knorrige reserves breekt hij lansen voor dichters als Gottfried Benn, Paul Verlaine, Nico Slothouwer, en in dezelfde handomdraai voor poëzie tout court. Reddingsacties dus. Zo werkt hij bescheiden mee aan de bijstelling van de goeddeels ongeschreven canon van dichters die ertoe doen.
Poëzie maakt het de lezer niet altijd makkelijk, door gebrek aan kwaliteit of een uiterste aan geheimtaal, hermetisme geheten. Op zijn tijd functioneel, maar Wigman kiest voor poëzie waar we niet voor op de universiteit gezeten moeten hebben. Hij koestert een enigszins malicieuze hang naar de zelfkanten van het dichterschap, ook dat van hemzelf. Hij plaatst zijn dichters en zichzelf met beide benen midden in het wankele bestaan.
Goud
Baudelaire, ook zo’n favoriet van hem, dichtte goud uit modder. Wigman heeft een haast begerige neus voor die modder, dwars door de onttrokken schoonheid heen. Enerzijds raakt hij uit zijn humeur door de smeerboel waar hij zich doorheen moet ploegen, anderzijds kan hij voorzichtig zijn geluk niet op bij de vondst van wat goud. Enerzijds vindt hij poëzie maar weinig voorstellen en was zijn leven heel wat gelukkiger verlopen als hij nooit met een gedicht in aanraking was gekomen, anderzijds gaat hij door de knieën voor de kracht van dichterlijke bezweringen.
Het is een verademing dat Wigman de dichtkunst niet in een geheiligde sfeer plaatst, wat je van een ex-punker met een afkeer van hippies ook mag verwachten. Zo lees je niet vaak over poëzie en haar maatschappelijke context, zeker ook dankzij zijn energieke stijl, vaak tegen een prettig parlando aan.