De doden levend houden
.
Krombeke retour/Deerlijk retour bestaat uit twee verhalen in één band die los van elkaar gelezen kunnen worden. In het deel Krombeke retour beschrijft Gruwez de geschiedenis van zijn vaders familie. In Deerlijk geeft hij zijn voorouders van moeders kant een stem en een gezicht. Beide delen zijn opgebouwd uit scherven verhalen, herinneringen, brieven en dagboekfragmenten, wat het proza een versnipperd karakter geeft. Repeterende bespiegelingen en verwijzingen geven de bundel eenheid.
Zoals de verschillende referenties naar het gedachtegoed van filosoof E.M. Cioran. Toen duidelijk werd dat deze notoire nihilist geen lachebekje zou worden, zei diens moeder dat ze hem had laten aborteren als ze dat van tevoren had geweten. Voor Cioran was dit een bevrijding. Blijkbaar was het stom toeval dat hij zelfs maar bestond, dus waarom zou hij het bestaan serieus nemen? Krombeke retour/Deerlijk retour is gelardeerd met citaten van Cioran. Maar hoewel ook Gruwez vaak de grenzen van nihilisme, toeval en zinloosheid verkent, zoekt hij in de ontrafeling van zijn familiegeschiedenis vooral naar betekenis. En liefde.
Dwingende cadans
In Krombeke retour doet hij dat door het verhaal van zijn betovergrootmoeder Regina te construeren aan de hand van flintertjes archiefmateriaal. Regina raakte zwanger van een onbekende, zoveel valt er uit de geboorteakte van haar zoon op te maken, maar dat zij op het moment suprême zo geil was dat zij ‘desnoods een voederbiet tussen haar dijen zou willen proppen’… Daar begint de fantasie en wordt het beeld geschapen. Voor Gruwez is haar zwangerschap een samensmelting van banaliteit en betekenis. Dat eitje en die zaadcel komen immers volkomen toevallig, in een bijna onbenullige geslachtsdans, samen. Maar daarin liggen wel alle toekomstige verhalen besloten.
Meerdere malen speelt Gruwez met het idee dat verleden, heden en toekomst in elkaar grijpende entiteiten zijn die overvloeien en vercirkelen. Zoals in de ontroerende scène waarin we opa Bing als klein ventje terugvinden in 1897. Hij zit op zijn ‘eerste kakstoeltje’, brabbelt kinderversjes en we zien hem door de ogen van Gruwez: ‘En ik weet alles, en hij nog bijna niets. Nog niets van Floretje, niets van de Tour de France van 1911, niets van de oorlogsdoden van Ramskapelle, niets van Margriet, niets van mij. Hij weet goddank helemaal niet dat hij op 6 maart 1976, voor het laatst en verschrikkelijk alleen, witte bonen in tomatensaus zal eten’. Het is de dwingende cadans van de tijd, die onherroepelijk naar de dood leidt, die Gruwez in zowel thematiek als in ritmisch voortstuwende taal verbeeldt. Maar hoe ben je de dood de baas?
Komisch verval
Voor Gruwez is het optekenen van herinneringen een manier om zijn familie voort te laten leven. In zichzelf een vrij voor de hand liggend uitgangspunt, en zeker geen aha-erlebnis waard, maar door zijn melancholische en tegelijkertijd scherpe observaties werkt het toch. Als lezer kun je niet anders dan meegaan in de besognes van zijn familieleden.
Besognes die licht worden gehouden door het sappige Vlaams van de billenknijpende, cynische en drankzuchtige opa Knor die op het laatst zijn zwarte stront overal laat vallen en niets schoon wilt houden omdat hij ‘wassen associeert met nieuwigheid’. En alles wat nieuw is, representeert de dood. Of door de lieve, demente oma Liesje die lacht als een schoolmeisje als Gruwez een liedje met haar zingt. Hij vergeet niet te noteren dat hij de jas die hij op haar begrafenis zal dragen, dan al aanheeft.
(On)draaglijke grondgedachte
Zo blijft de grondgedachte van Krombeke retour/Deerlijk retour weinig opbeurend: ‘Er werd voor het eerst iets als een kleuterwijsheid over mij vaardig: dat huizen, net als mensen, vroeg of laat verlaten worden. En dat er niets kon geschapen, gemaakt of geboren worden wat niet bestemd was voor de sloop.’ Maar door de poëzie van de volkstaal, de tragikomische personages en de liefde die van de pagina’s spat, wordt deze waarheid een beetje draaglijk.