De schizofrenie van werkende vrouwen
Psychiaters aan het eind van de negentiende eeuw fotografeerden hun hysterische patiënten. Actrices kopieerden de dramatische gebaren en krankzinnige gelaatstrekken in de stomme film. Hysterie werd een model waar zowel arts als patiënte zich naar voegde, tot het werd vervangen door een andere modieuze diagnose. In Gek, slecht en droevig beschrijft Lisa Appignanesi de slingerbewegingen in twee eeuwen vrouwen en psychiatrie.
Gek, slecht en droevig (veel mooier dan het Engelse Mad, Bad and Sad) zijn de vrouwen die Appignanesi opvoert, beginnend bij Mary Lamb in 1796 en eindigend met anonieme anorexiapatiënten en bekende incestslachtoffers zoals Oprah Winfrey. Ook Virginia Woolf, Sylvia Plath en Marilyn Monroe komen voorbij. Slecht? Ja, ook slecht, in de ogen van de mannen die hen behandelen. Parallel aan deze ‘ziektegeschiedenis’ loopt de geschiedenis van emancipatie. Lange tijd waren psychische stoornissen een middel om opstandige vrouwen onschadelijk te maken.
Cultureel fenomeen
De psychiatrische aandacht voor vrouwen cirkelt voortdurend rond hetzelfde thema: seksualiteit. Vooral in de negentiende eeuw, toen de moderne psychiatrie vorm kreeg, draaide het onderzoek naar en de behandeling van gestoorde vrouwen om het problematiseren en onderdrukken van hun seksualiteit. Later traden de vrouwen zelf toe tot het ambt van psychiater en verschoof de focus enigszins. Toch bleef seksualiteit centraal staan, hoewel nu vooral in de vorm van de relatie tussen moeder en kind. De scheefgetrokken verhouding tussen lichaam en geest, tussen de intimiteit van lichamelijke relaties en het sociale verkeer, lijkt echter steeds het brandpunt te zijn van het denken over psychische stoornissen.
Opvallend aan de slingerbeweging van deze geschiedenis is dat gestelde diagnoses – die steeds wetenschappelijker worden ingekleed – zo overduidelijk verband houden met cultuur en de heersende moraal. Psychische stoornissen deden decennialang dienst als onderdrukkingsmechanisme: in het midden van de vorige eeuw werden vrouwen die werkten schizofreen genoemd – ze moesten zich beperken tot één ding, namelijk de opvoeding van de kinderen. Een ander bekend voorbeeld is anorexia, een betrekkelijk nieuwe ziekte, die in verband wordt gebracht met de dominante beeldcultuur van graatmagere modellen in combinatie met groeiend overgewicht. Appignanesi gaat ten slotte zover dat ze de hedendaagse obsessieve gerichtheid op kindermisbruik een cultureel fenomeen noemt; misbruik was altijd al een probleem in de geschiedenis van de psychiatrie, maar geldt nu als oorzaak nummer een van alle stoornissen die een mens kan krijgen.
Verhalen
Gek, slecht en droevig is ook de geschiedenis zelf, die eigenlijk maar weinig optimistische hoofdstukken telt. Van de onmenselijke opsluiting in negentiende-eeuwse inrichtingen, via verkeerde diagnoses door hitsige behandelaars, naar elektroshocktherapie en medicalisering: het is een treurige stoet van tientallen vrouwen, vaak meisjes nog, die Appignanesi in beeldende verhalen tot leven wekt. Samen met hun psychiaters, die vaak genoeg helden van de geest zijn, maar toch vooral vechten tegen het onvermijdelijke: de zelfmoord van hun patiënt.
Soms zou Appignanesi grotere afstand tot haar stof mogen nemen om meer verbanden aan te wijzen met bijvoorbeeld wetenschapsfilosofie en cultuurgeschiedenis. Wat betekent het dat waanzinnige vrouwen opeens opduiken in de negentiende-eeuwse literatuur? Hoe beïnvloedt de voortschrijdende neurologie het denken over de geest? Nu blijft Gek, slecht en droevig hoofdzakelijk een aaneenschakeling van verhalen, hoe mooi en ontroerend die soms ook zijn. Tegen het eind, als het Prozac-tijdperk aanbreekt, ontspoort het boek in een felle aanklacht tegen de medicalisering van de psychiatrie. Dat is jammer, want met alle rapporten en seminars die Appignanesi dan aanhaalt, verdwijnen de vrouwen om wie het gaat uit beeld. Terwijl hun gekke, slechte en intens droevige geschiedenis terecht geboekstaafd is