Boeken / Fictie

Alles, werkelijk álles kan op de feestjes van Ammaniti

recensie: Niccolò Ammaniti (vert. Etta Maris) - Laat het feest beginnen

.

Ammaniti staat bekend om de wijze waarop hij meerdere verhaallijnen volledig los van elkaar kan laten voortduren, om uiteindelijk in het slot op ingenieuze wijze de verhalen in elkaar te vlechten. In Ik haal je op, ik neem je mee – Ammaniti’s tweede roman én zijn succesvolste in Nederland – waren dat er nog drie, in Laat het feest beginnen heeft de schrijver het zich iets makkelijker gemaakt: twee verhaallijnen met ieder één hoofdpersonage. Bestsellerauteur Fabrizio Ciba, begin veertig, laat zich ogenschijnlijk zelfbewust bewonderen door Jan en alleman, maar diep van binnen woekert ook bij hem – schrijver van de ultrabestseller Het hol van de leeuwen – de angst om vergeten te worden. Die angst blijkt gerechtvaardigd als hij hoort dat zijn uitgever hem aan de kant wil schuiven ten faveure van een nieuwe, jonge, knappe literaire ster.

Olifanten en sekstapes
In feite heeft Saverio Moneta dezelfde angst, de angst voor onbeduidendheid. Zijn vrouw koeioneert hem, evenals zijn schoonvader. Om aan de treurnis van zijn dagelijks leven te ontsnappen, wordt hij leider van de Beesten van Abaddon, een satanische mini-sekte, die uit vier mislukkelingen bestaat. Als bekend wordt dat Chiatti – een maffiose bouwmagnaat die onwillekeurig aan Berlusconi doet denken – in de Villa Ada een feest organiseert waar ’tout’ bekend Italië (van voetballers tot ministers en van televisietuthola’s tot Fabrizio Ciba) voor is uitgenodigd, besluit Saverio zijn naam voor eens en voor altijd te vestigen door een aanslag te plegen op de zangeres Larita.

Ammaniti moet gierend van de pret achter zijn laptop hebben gezeten toen hij werkte aan Laat het feest beginnen. Hij laat het feest in de Villa Ada volkomen uit de hand lopen, werkelijk alles kan: overal in het Romeinse park lopen wilde dieren ter vermaak van de gasten, er wordt gezopen, gesnoven, geslikt, er duiken sekstapes op, de olifanten slaan op hol, de elektriciteit valt uit, er vallen doden en als klap op de vuurpijl komt er uit de krochten van Rome nog een clubje monsters naar boven.

Zo kan-ie wel weer
De eerste honderd pagina’s, waarin de aanloop naar de grote party wordt beschreven, zijn enorm vermakelijk, hoewel een kritische redacteur wel wat had mogen snoeien in de talrijke vergezochte metaforen en de overdaad aan bijvoeglijk naamwoorden. De droefenis van Fabrizio, die zich een slag in de rondte zuipt, neukt en piekert om maar niet te hoeven schrijven, en de labiele toestand van Saverio worden grotesk maar treffend neergezet. Het is misschien niet allemaal even literair verantwoord – voor sommige van zijn zinnen zou je op de Schrijversvakschool waarschijnlijk strafregels moeten schrijven – maar Ammaniti weet de lezer lang te bedwelmen met zijn razende vaart en zijn cartooneske personages.

Wanneer het feest van Chiatti ontspoort, gooit Ammaniti het laatste restje reserve overboord en wordt Laat het feest beginnen een opeenvolging van onvoorstelbare situaties. Een opsomming zou geen recht doen aan de talloosheid van de zotte fantasieën die de schrijver zonder enige remming heeft neergepend; het is werkelijk ongelooflijk wat er allemaal in zijn door films en videogames geprogrammeerde hoofd opkomt. En daar zit precies de zwakte: Ammaniti is niet in staat zijn honderden pagina’s durende, apocalyptische einde interessant en meeslepend te houden. Hoe gekker het wordt, hoe vaker je denkt: zo kan-ie wel weer. Waar de schrijver je duidelijk in een trip tracht te brengen, raak je als lezer naar het einde meer en meer ontnuchterd.

Horror, science fiction, thriller, komedie; het zit er allemaal in, in Laat het feest beginnen. Maar de schrijver beheerst niet alle genres even goed. De wens om zijn filmgenre (horror) op papier te zetten, doet bovendien nogal geforceerd aan. Bij het schrijven van zijn volgende boek – waarvan Nederland deze zomer de wereldpremière heeft, zo meldde uitgeverij Lebowski dinsdag trots – zal er streng gekozen, geschrapt en geredigeerd moeten worden. Dat is Ammaniti aan zijn idolate lezerspubliek – maar vooral aan zichzelf – verplicht.