Voer voor historici
De geschiedenis van de Socialistische Partij is door Kees Slager mooi beschreven in zijn boek Het geheim van Oss. Die titel zal niemand verbazen, want de SP is Jan Marijnissen en die maakte de partij eerst in Oss en daarna in heel Nederland groot. Zonder Oss geen SP. Maar, schrijft Koos van Zomeren in Die stad, dat jaar: ‘zonder Nijmegen geen Oss’.
partij eerst in Oss en daarna in heel Nederland groot. Zonder Oss geen SP. Maar, schrijft Koos van Zomeren in Die stad, dat jaar: ‘zonder Nijmegen geen Oss’.
Die stad uit de titel is dus Nijmegen, dat jaar is 1972. Koos van Zomeren heeft de fictie vaarwel gezegd en schrijft in dienst van de SP ‘het meest leesbare maoïstische blad dat de wereld ooit had aanschouwd’. Dat is nog eens wat anders dan Mulisch’ bekende weigering fictie te schrijven omdat het ‘oorlog’ was en diens daaropvolgende tripje naar het Cubaanse strand.
Reken het partijblad De tribune maar tot mijn verzameld werk, schrijft Van Zomeren nu en niet alleen daarin klinkt trots door over zijn politieke activiteiten. Van Zomeren droeg immers bij aan de politieke geschiedenis van Nederland, hoe marginaal ook en hoe vreemd het bijna veertig jaar later aandoet. ‘Als je […] terugkijkt op het Nederland van de jaren zeventig – wat een vriendelijk en beschaafd land was het eigenlijk. En in dat land wilden wij een totale omwenteling.’
Dubbel karakter
Als toevoeging kreeg Die stad, dat jaar ‘roman met aantekeningen’ mee, maar de werkelijke verhouding is ‘aantekeningen met roman’. Niet alleen bestaat het grootste gedeelte van Die stad, dat jaar uit de niet fictieve hoofdstukken, ze zijn ook het belangrijkst.
De roman zelf hangt er maar wat bij en wordt pas echt interessant als op het einde de hoofdpersoon in enkele acties verzeild raakt die een hoog realistisch gehalte hebben. Zo moet het gegaan zijn, destijds in Nijmegen, dat in de fictieve gedeelten met het wat gekunstelde ‘N.’ wordt aangeduid.
Het dubbele karakter van Die stad, dat jaar is in eerste instantie verwarrend. Fictie en non-fictie worden per hoofdstuk afgewisseld, waardoor zowel de echte roman als de persoonlijke terugblik van Van Zomeren telkens hinderlijk onderbroken wordt. Wie toch doorzet, krijgt echter steeds meer begrip voor Van Zomerens aanpak.
Onverwerkt verleden
Dat komt vooral omdat Van Zomeren merkbaar met gemengde gevoelens terugblikt op de geschiedenis van de SP en zijn rol daarin. Hij heeft die periode beslist niet afgesloten, nog niet in een duidelijke opvatting samengeperst. Eerder dan wrok is er trots, meer dan stof voor een roman is er de persoonlijke geschiedenis. De oude kameraden worden vaak bezien als kameraden in het heden, enkel de communistische connotatie van dat woord is dan verdwenen. Die stad, dat jaar: voor Koos van Zomeren lijkt het een onverwerkt verleden.
De ogenschijnlijke worsteling met de vorm doet eerst wat onbeholpen aan, maar geleidelijk gaat het juist een trefzekere ondersteuning van de inhoud vormen. Het boek kent veel bijzondere herinneringen en mooie overpeinzingen en is naast een literair egodocument en korte roman ook een biografie van SP-oprichter Daan Monjé. Die mag dan nagenoeg uit de officiële geschiedenis van de SP verwijderd zijn, zijn unieke persoonlijkheid is een romanpersonage op zich. Niet voor niets voert Van Zomeren hem als enige onder eigen naam op in de roman.
Dat Die stad, dat jaar niet loskomt van het tweeledige karakter, daar is Van Zomeren zich ook van bewust. ”Ik schrijf er maar weer eens een boek over’, zei ik. ‘Maar ik geloof niet dat ik mag zeggen dat ik er wel wat mee kan.” Maar Van Zomeren is een goed schrijver en de ‘roman met aantekeningen’ is een even elegant als interessant historisch document geworden. Dat de fictie er zevenendertig jaar later opnieuw bekaaid van afkomt, doet er niet toe. Want wie wil in Van Zomerens verzameld werk partijblaadjes doorlezen?