Schetsen van de hedendaagse zelfkant
.
In Wegens geluk gesloten dist Justine le Clercq een flinke handvol korte verhalen op, voornamelijk bevolkt door outcasts van diverse pluimage. Zijzelf is als voormalig dakloze bekend met die zelfkant. Ze keerde zich er niet van af om met een schone lei opnieuw te beginnen, maar blijft zich om haar vroegere lotgenoten bekommeren. Door het realisme heen is meedogen voelbaar zonder dat het zich opdringt.
Het gaat in de bundel meer om schetsen van situaties dan dat de figuren volop gestalte krijgen. Die blijven met alleen de hoognodige achtergrondinformatie op veilige afstand, ook de wisselende ik-figuren. Precies zoals ze gewoonlijk worden bekeken door wie het geluk heeft niet aan lager wal te zijn geraakt. Op afstand kan er enige sympathie voor ze gevoeld worden. We zijn trouwens met ze bekend uit menige documentaire bron. Waardering voor de verhalen zelf stijgt waar Le Clercq literair het nodige, maar ook weer niet te veel weet toe te voegen.
Onnadrukkelijk
Eerste zin van een verhaal: ‘Hij is dood.’ Laatste zin: ‘Eten we prei?’ Duidelijk moet intussen zijn dat iemands akelige dood (‘Aids kent geen elegante afscheidsfase’) niet in de kouwe kleren gaat zitten. Toch is tegelijk de vraag of de wasmachine van de overledene kan worden overgenomen. En of er straks prei gegeten wordt. De boodschap dat dat nu eenmaal zo gaat, is is tussen de regels door te lezen. Zoals ook in ‘Boutade’, waarin familieperikelen op de achtergrond meespelen, maar niet wordt uitgelegd welke. In ‘Giraffenblond’ begrijpt de oplettende lezer dat heden en verleden zich impliciet vermengen en wat er tussen de personages zoal speelt. De betere verhalen zijn die waarin zich geleidelijk ontvouwt wat er aan de hand is.
Door het schetsmatige en ook, ondanks alle ellende, door de redelijk opbeurende toon en het formuleerplezier (‘Ik ken geen boerinnen, maar dit lijkt me er een’, in een ziekenhuis ‘hing de geur van ziek vlees’, vrouwen werken ‘liederlijke gebakjes’ naar binnen) doen sommige verhalen aan Kronkels van een 21e-eeuwse Simon Carmiggelt denken, al had die meer op met alcohol als drug. Een verhaal als ‘Opa’ had door hem geschreven kunnen zijn. Le Clercq heeft laten weten dat ze inspiratie aan Bukowski ontleent, al heeft die een kwaadaardiger insteek. Le Clercq legt een lichte zweem van laconiek cynisme over haar verhalen. Dit verraadt iets over haar positie tussen haar vroegere bestaan en het burgermansbestaan, waar ze, zo begrijpen we, nooit veel mee op zal kunnen hebben.
Prachtig begin
De verhalen beginnen vaak beter dan ze eindigen, zeker als Le Clercq naar iets clou-achtigs heeft gezocht. Een voorbeeld van een prachtig begin is onderstaande passage:
Die dag was ik stervende. Het sterven duurde de hele middag, maar werd onverwacht afgebroken. Om zeven uur zat ik weer aan tafel; nog wel beduusd van het sterven, maar ook verrast door de geluiden van bakkend vlees en kletterend bestek.
Vanwege de beperktheid van het beschreven milieu, hoe uiteenlopend de types daarin ook zijn, lokt het niet aan de verhalen achter elkaar te lezen. Dan sorteren ze ook minder effect doordat ze uiteindelijk toch aan de buitenkant blijven cirkelen van wat er zoal gebeurt. Het heeft er alle schijn van dat Le Clercq uit aantekeningen van vroeger put. Wat valt er voor haar te schrijven als die op zijn?