Na dertien jaar meer ongecompliceerde verzen
Voor het eerst sinds 1999 is een nieuwe bundel van Jean Pierre Rawie verschenen: De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag. In dertien jaar kan er veel veranderen in een mensenleven. Maar de poëzie van Rawie verschijnt onvermoeibaar in dezelfde vorm, met de thema’s die we van hem gewend zijn: tijd, zinloosheid, vergankelijkheid en dood.
Ook de opbouw van de bundel is als vanouds: drie delen, waarvan het laatste deel een aantal vertalingen bevat waaraan het vakmanschap van Rawie af te lezen is. Hij is een liefhebber van het sonnet en kan zelf menig vers in dat stramien inpassen, maar ook vertalingen gaan hem goed af. Uiteraard zijn ook deze gedichten in te passen binnen zijn bekende thema’s.
Leven na het herseninfarct
De enige nieuwigheid die valt te ontdekken, is dat Rawie beschrijft hoe vergankelijkheid de afgelopen tijd concreet vorm heeft gekregen in zijn eigen leven. Hij beschrijft hoe het zijn moeder vergaat in het bejaardenhuis en wat zijn eigen trieste rol in haar leven nog is. Licht ironisch en met een vleugje humor vertelt hij ook wat er gebeurt na haar dood:
Haar kist stond nog boven de aarde.
Wij moesten meteen na haar dood
haar kamer ontruimen: bejaarden
ervaren pas echt woningnood.
Daarnaast kreeg hij in juli 2011 zelf een herseninfarct, waarna een succesvol revalidatietraject werd ingezet. Over die tijd bericht hij verrassend optimistisch voor zijn doen. ‘Het gaat best goed. Geen centje pijn.’ En ‘Hoe wankel ik ook sta. Ik handhaaf mij.’ Zelfs zijn stok noemt hij ‘chic’. Wel vindt hij de zure mensengeur en de muffe ziekenzalen in het revalidatiecentrum uitermate gruwelijk. Wie niet, zou je bijna denken. Iedereen die wel eens een ziekhuisbezoek aflegt, zal deze beelden herkennen.
Ongecompliceerde wiegeliedjes
Deze herkenbaarheid draagt bij aan het feit dat de poëzie van Rawie veel wordt gelezen. Dat is ook heel begrijpelijk met thema’s die van alle tijden zijn. Maar Rawie weet zijn boodschap ook nog zo op papier te zetten dat voor eenieder duidelijk is wat hij bedoelt. Hij wordt nergens cryptisch, maar benoemt exact de weemoed waarnaar zijn lezers op zoek zijn. Tijdens het lezen worden de verzen bijna mooi, met hun plechtige, ouderwets aandoende stijl.
Het einde stond al vast in den beginne;
dat het zo is, maakt het niet minder triest:
je kwam, je zag, en er was niets te winnen.
Toch valt er wel het een en ander op aan te merken. Natuurlijk, Rawie doet in deze bundel opnieuw waar hij goed in is. Daar is op zich niets mis mee. Toch mist er vernieuwing, een uitdaging. De poëzie van Rawie is wat het is, rechttoe rechtaan. Er komt nog maar weinig interpretatie aan te pas. De liefhebbende lezer kan zich verliezen in de weemoedige sfeer, gelokt door rijm en ritme. Maar de bundel zal als een wiegeliedje voorbijgaan aan de lezer die uitgedaagd wil worden of iets nieuws verwacht.