Drama op vijftig betonnen vierkante meters
.
Dat probleem speelde al in de jaren negentig, met de publicatie van de zevendelige megaroman Het Bureau, die Voskuil baseerde op zijn jaren bij het huidige Meertens Instituut. Veel van de hierin geportretteerde collega’s waren weinig verguld met de manier waarop ze– onder andere namen –geportretteerd werden. Een polemiek was geboren. Het Bureau, objectief bezien nou niet bepaald een pageturner, verkocht als een trein. Binnen het brave instituut van de vergelijkende literatuurwetenschap was een ethische rel uitgebroken en er werd heel wat afgeanalyseerd.
Johannes Jacobus (Han) Voskuil overleed in mei vorig jaar. Hij liet een collectie ongepubliceerde manuscripten na. Daarop rust– aldus echtgenote Lousje Voskuil in haar voorwoord bij Binnen de huid –een embargo. De beslissing over de publicatie van het boek in kwestie liet Voskuil aan haar over. Hoewel Lousje er zelf– als ‘Nicolien’ –uitgebreid in voorkomt besloot ze de roman toch uit te laten geven. Voskuils boeken zijn, zoals al bleek, altijd autobiografisch. Zijn debuut Bij nader inzien (1963) omspant zijn studententijd van 1946–1953, Het Bureau beschrijft 1957-1989. Binnen de huid vult het gat tussen deze twee boeken op.
Consequentie
Lang werd door Voskuilfanatici aangenomen dat het hier ging om een verslag van zijn Groningse onderwijzersjaren – en de diepe ellende daarvan. Nu blijkt dat het gaat om een in het universum van Maarten Koning nog veel penibeler kwestie: de driehoeksverhouding tussen Maarten, zijn vriend Paul (achter wie de literatuurwetenschapper J. Oversteegen schuil zou gaan) en diens vrouw Rosalie. Het echtpaar kwam als studentenkoppel al voor in Bij nader inzien, waar Paul werd neergezet als de de facto leider van Maartens vriendengroep, intellectueel superieur, maar vaak een onuitstaanbare pedant. Hij heeft de mond vol over literaire theorie, waarom bepaalde personen al dan niet een ‘klootzak’ zijn, over honnêteté en over hoe zij allen zich nooit aan de verrotte maatschappij aan zullen passen.
Maar nu is Paul getemd: een verontschuldigende sukkel, met een lerarenbaantje en een jaren vijftig–zelfmoordflatje bij Deventer, die gestaag het ene compromis na het andere sluit. Dat wordt hem zeer kwalijk genomen door rechtlijnige Maarten en Nicolien, die zich niet willen aanpassen en ‘consequent’ blijven, een woord dat door het boek heen resoneert.
Consequentie is ook het kernwoord in de verhouding tussen Maarten en Rosalie, die na een halfdronken kus tijdens de afwas maandenlang om elkaar heen blijven draaien. Het boek is– ongewoon voor Voskuil –in de ik–vorm geschreven. Hierdoor blijft ons maar weinig bespaard van Maartens overpeinzingen rond moraliteit, macht, seks en– uiteraard –’consequent zijn’. Op Voskuil/Koning–wijze pakt hij de kwestie Rosalie aan als een logisch probleem, waar een logische uitkomst uit moet volgen. Hij heeft haar gezoend, hij moet dus met haar naar bed – maar zo eenvoudig gaat dat niet. Die starheid maakt hem bijna kapot, en de spanning leidt tot een ontluisterende anticlimax, dit alles tussen dunne muurtjes op vijftig betonnen vierkante meters.
Polemiek
De beschaafde oproer rond Het Bureau werd niet geëvenaard, maar we zouden niet met een ware Voskuil te maken hebben als er niet een beetje polemiek rond ontstaat. Ditmaal ging Lousje Voskuil zelf kortstondig de strijd aan met Elsbeth Etty, die in het NRC Handelsblad van 10 april jongstleden schreef: ‘Paul en Rosalie blijven qua beschaving, stijl en levenskunst veruit superieur aan de bekrompen zelfzuchtige Koninkjes.’ De ergernis om Voskuils stroeve moraal en eindeloze gedraai is voelbaar in Ettys recensie, die het de auteur vooral kwalijk neemt dat hij onder het mom van een harde zelfanalyse zijn oude vrienden postuum kapot wil maken; de roman is ‘een dubbele karaktermoord’.
Lousje zou Nicolien niet zijn als ze hier niet op reageerde. Een week na Etty’s artikel schrijft ze een ingezonden brief terug. Behalve dat ze Etty beschuldigt van vooringenomenheid en ‘platte opvattingen over liefde’ is ze vooral kwaad om de opmerkingen die de recensente over het huwelijk van het echtpaar Koning maakte. ‘Wij hadden geen vreugdeloos huwelijk’ stelt ze. Waarom zoiets in een nationaal dagblad verklaard moet worden is onduidelijk, maar vooral ook komt de vraag op wat dit nog met literaire polemiek te maken heeft. Frida Vogels (die als ‘Henriette’ in het boek verschijnt) doet twee weken later nog een duit in het mandje met een brief waarin ze Maarten Koning (en zijn crisis) met Dostojevski’s student Raskolnikov vergelijkt, maar bovendien stelt dat Etty’s artikel ‘heel goed gelezen kan worden als een onbedoeld zelfportret’, omdat ze zelfrespect zou putten uit maatschappelijk prestige. Het is wat.
Dit alles demonstreert vooral hoezeer de discussie enkel nog draait om ‘hoe het nu echt zit’ – zo ongeveer de slechtste vraag die men kan stellen bij de beoordeling van een literair werk. Wie zich een goed oordeel wil vormen over Binnen de huid, moet deze recensie zo snel mogelijk vergeten.