Levenslange verwantschap
Een kleine maar mooie traditie werd in 1978 geboren: weekblad Vrij Nederland publiceerde vanaf dat jaar vier gezamenlijke interviews met journalisten Jan Blokker en Henk Hofland, en schrijver Harry Mulisch.
De eerste keer werden ze alle drie vijftig, de laatste keer was Blokker net tachtig geworden, en stonden ook de anderen op het punt die eerbiedwaardige leeftijd te bereiken. Nu Blokker en Mulisch overleden zijn, en er geen interviews meer zullen volgen, vond De Bezige Bij het tijd om de stukken te bundelen onder de titel Ik heb nooit iets met leeftijd gehad.
National Treasures
Terwijl het ene triumviraat van de Nederlandse letteren, Mulisch, Reve en Hermans, bekend als De Grote Drie, voortdurend op voet van oorlog leefde, was het driemanschap Blokker, Hofland en Mulisch gebaseerd op een innige verwantschap. Alle drie geboren in 1927, alle drie gevormd in de laatste werkelijk chaotische periode in de Nederlandse geschiedenis. En alle drie gegroeid in de rol van wat de Engelsen zo mooi National Treasures noemen.
Juist die gezamenlijke levensgeschiedenis maakt Ik heb nooit iets met leeftijd gehad zo’n vreemde titel voor deze bundel. Het is een tussenzinnetje, gevallen tijdens een van de latere gesprekken, en is een potentieel cliché in de trant van ‘je bent zo oud als je je voelt’. Daarnaast krijgt het door de promotie tot titel het aura van een diepere waarheid.
Echte leeftijd
Want het is onzin, de drie hebben juist altijd alles met leeftijd gehad. Met hun ‘echte’ leeftijd welteverstaan, de leeftijd die je nooit werkelijk gepasseerd bent. Hofland is de jongste gebleven; naar eigen zeggen is hij nooit ouder dan zes geworden. Aan zijn gave zich te verwonderen over alles en zijn voorliefde voor ‘maken’ te zien, klopt dat ook. Blokker heeft de volwassenheid net gehaald, ergens begin twintig heeft hij zich altijd gevoeld. Mulisch daarentegen is blijven hangen rond zijn zeventiende levensjaar.
Inderdaad de leeftijd waarop iemand zich volwassen kan voelen zonder het werkelijk te zijn en zich wereldwijs waant. Precies zoals hij als schrijver altijd heeft geschreven alsof hij de wereld misschien niet helemaal doorzag, maar dat het niet veel scheelde. Altijd op de rand van de openbaring balancerend. De ‘echte leeftijd’ verleent inzicht in de levenshouding van de drie mannen en vormt zo een onzichtbare leidraad in de gesprekken.
Mulisch steelt de show
Tot zover de Weense sofa, dit bundeltje gemoedelijke cafétafelgesprekken behoeft geen gepsychologiseer om interessant te zijn. Het zijn rustig voortkabbelende conversaties van drie mensen die, ieder op hun eigen manier, ideale tafelgenoten zijn. Hoewel Blokker als nationale geschiedenisleraar en Hofland als observator onovertroffen zijn, is het Mulisch die in ieder interview de show steelt. Soms droogkomisch, soms cynisch, het zijn telkens zijn opmerkingen die je in de lach doen schieten. Naar aanleiding van de onthulling dat zowel Hofland als Blokker weigert met een roze strippenkaart te reizen, zegt Mulisch:
Ik vind ook dat er weer een persoonsbewijs moet komen. Dan zijn we weer helemaal thuis. In de oorlog kon je ook gratis van het openbaar vervoer gebruikmaken, namelijk als je jood was, als je werd opgehaald. Dan hoefde je niet te betalen. Ook de Amsterdamse tram van de Hollandse Schouwburg (verzamelplaats van Amsterdamse joden, JP) naar het station was voor niets. Gratis openbaar vervoer is best mogelijk.
Ware tijdgenoten
Dat leeftijd toch een rol speelt blijkt ook uit het aantal woorden dat eraan vuilgemaakt wordt. Wederom is een citaat van Mulisch het dankbaarst als illustratie:
Als ik bedenk wat ik allemaal deed toen ik vierentwintig was… De hele nacht doorhalen. Frauengeschichten. Allemaal meesterwerken schrijven. Tot vier uur op De Kring en de volgende dag gewoon verder. Als ik eraan terugdenk, vraag ik me af: hoe was het in godsnaam mogelijk?
En passant definieert hij ook nog even de kern van de verwantschap tussen de drie mannen: ‘Je ware tijdgenoten zijn je leeftijdgenoten. Ook zij die niet meer leven. Ik kijk altijd als ik me voor iemand interesseer wat hij deed toen hij zo oud was als ik.’ Deze drie zijn altijd leeftijdgenoten geweest. Ware tijdgenoten dus. Dat was misschien een betere titel geweest voor deze bescheiden, maar niettemin, lezenswaardige uitgave.