De meeste verklaringen zijn zo eenvoudig niet
De uitgever van Ivo Victoria noemt Gelukkig zijn we machteloos, Victoria’s tweede roman, in de begeleidende promotiebrief voor recensenten ‘zinderend’. Hoewel niet geheel objectief, is dat adjectief voor één keer perfect gekozen.
Victoria (1971) debuteerde twee jaar geleden met een autobiografische roman over zijn Vlaamse jeugd. De zorgvuldig geconstrueerde hype rond zijn ontdekking zorgde destijds al voor een flinke buzz nog vóór het boek überhaupt in de winkels lag. Veel belangrijker was dat na verschijning de schrijver Victoria zich zonder moeite aan de schaduw van de gewiekste marketingman Victoria wist te ontworstelen. Zijn debuut was er één vol schwung en vrolijke Vlaamse melancholie. Destijds schreef 8WEEKLY: ‘De verschijning van zijn tweede roman zal een gebeurtenis zijn om naar uit te kijken. Het is wel te hopen dat de schrijver zich aan de melancholie van zijn hoofdpersoon weet te ontworstelen, want een schrijver met zijn talent moet niet te lang in Edegem blijven hangen.’ Die angst is ongegrond gebleken. Díe angst wel…
Tuin met trampoline
Een spookachtige ruis, een familiefeestje en steeds meer verdwijnende jonge meisjes: in Gelukkig zijn we machteloos bestaat de angst uit een ongrijpbaar gevoel van onafwendbare dreiging, verbeeld door een van regen en onweer zware wolkenlucht die boven de tuin met de trampoline en de familieleden hangt, klaar om uit te barsten.
De familie uit deze roman is er één zoals er duizenden zijn: een te lang vrijgezel gebleven nonkel vol flauwe grappen én met een Thaise importbruid aan de arm, een vermoeide oma, een nukkige puberdochter (Billie) en een gedeeld verdriet uit een nooit helemaal in het heden oplossend verleden. En er is de oom die eigenlijk geen familie is, maar een oude vriend van vroeger.
Die laatste, ome Lex, keert na tien jaar terug in de schoot van de familie. Door zijn ogen zien we een feestje dat maar niet echt feestelijk wil worden. Daarvoor heeft het onderwerp van de dag de familie te zeer in haar greep. Steeds weer keert het gesprek terug naar de meisjes die zonder een spoor verdwijnen en de elektronisch aandoende ruis die de vrouwen in hun omgeving sindsdien menen te horen. De psychose van de angst, met al zijn ziekelijke symptomen, is doorgedrongen tot de tuin met de trampoline.
Eenvoudige verklaringen
Gelukkig zijn we machteloos lijkt nog maar in weinig op zijn voorganger. Waar destijds talloze recensenten schreven dat deze auteur zijn stem al gevonden had, blijkt Victoria nog veel meer noten op zijn zang te hebben. De minutieuze beschrijvingen van de situatie alsmede de perspectiefwisselingen genereren een spanning waar menig thrillerschrijver – tja… een moord voor zou doen. Ook Victoria’s gegoochel met de tijden is sterk: hij begint bij het einde, eindigt bij het begin en komt af en toe terug op een plek in de tijd waar hij al eerder geweest was.
De verdwijning van Billie kan onmogelijk uitblijven. Ook Ome Lex poetst de plaat, waarmee onmiddellijk de suggestie wordt gewekt dat deze buitenstaander er wel met het meisje vandoor zal zijn. Hier heeft Victoria de lezer waar hij hem wil hebben: in de angst voor het onbekende is de mens (dus ook de lezer) geneigd zijn toevlucht te zoeken in een eenvoudige verklaring. Dat die er niet altijd is, doet niet ter zake: de angst dient te worden bezworen door het onbekende tastbaar te maken. De werkelijkheid laat zich die wetten echter niet altijd zo eenvoudig voorschrijven.
De angst als hoofdpersonage
Het is enorm knap hoe Victoria het onbehagen van zijn hoofdpersonen ook bij de lezer voelbaar maakt. Helemaal omdat de schrijver hier en daar wel wat uit de bocht zindert bij de filosofische intermezzo’s over tijd, verleden en hoop. Bovendien blijven de familieleden schimmen in het ingewikkelde schaakspel dat Victoria met ze speelt; slechts mondjesmaat worden hun karakters verder uitgediept. Alleen de rollen van Dirk en nonkel César worden volkomen duidelijk: zij symboliseren de mannen die er altijd in slagen precies het verkeerde te zeggen:
‘Soms heeft ze kleren aan dat ge denkt: is dat wel legaal? Maar ik zag het al aan haar billetjes toen ik haar luiers verschoonde: die gaat de venten zot maken.’
Dirk zucht. Nonkel César giechelt. Een hinnikend paard.
‘Soms loop ik per ongeluk efkes de badkamer binnen, hè.’
Een scène die opvallende gelijkenis vertoont met deze Jiskefet-sketch. Typisch voor het soort mannen dat Victoria schetst: ze verzinnen hun smeerlapperij zelden zelf. Het doet er niet toe: de ware hoofdpersoon in deze roman is de angst, die alle aandacht opeist. De onbekommerdheid heeft plaatsgemaakt voor bekommernis, de vrijblijvendheid voor angst, de melancholie voor engagement. Ivo Victoria is een nieuw, zinderend pad ingeslagen.