‘Charismatisch bewind’ Hitler hield Duitsers tot het einde in wurggreep
In de militaire geschiedenis is het uitzonderlijk dat een met de ondergang bedreigd regime tot het einde toe doorvecht. Toch gebeurde dat in 1944-1945 in Duitsland. Ian Kershaw beantwoordt vanuit Duits perspectief de vraag waarom het nazi-regime het zolang volhield.
Niemand die in de geschiedenis van nazi-Duitsland is geïnteresseerd kan om de Britse historicus Sir Ian Kershaw (1943) heen. Zijn tweedelige Hitler-biografie Hoogmoed en Vergelding (2000), bezorgde hem wereldfaam. In Tot de laatste man. Duitsland 1944-1945, druipt opnieuw Kershaws enorme kennis over het Derde Rijk van iedere bladzijde. Hij beschrijft uitvoerig het lijden van de Duitse bevolking in de laatste tien maanden van de oorlog, direct volgend op de mislukte aanslag van kolonel Von Stauffenberg op Hitler op 20 juli 1944.
Binnenlandse repressie
De moordaanslag van Von Stauffenberg vormde een belangrijke cesuur. In het leger werden twijfelachtige elementen vervangen door fanatieke nazi’s. Daarnaast schakelde het regime over op keiharde repressie en mobilisering van het eigen volk teneinde de totale oorlog tot het laatste moment te kunnen rekken. Onder leiding van het viermanschap Bormann-Goebbels-Himmler-Speer werden de laatste weerbare mannen bijeengebracht. Toch was het na het mislukte Ardennenoffensief in december 1944 voor de meeste Duitse generaals zonneklaar dat de oorlog verloren was.
Dat de generaals het regime desondanks bleven steunen komt, volgens Kershaw, door de bestuursstructuren die Hitler creëerde. Niet de geallieerde eis tot onvoorwaardelijke overgave of de door alle soldaten afgelegde eed op Hitler, maar juist de legitimiteit van Hitlers ‘charismatische leiderschap’ was bepalend voor het doorvechten. Zolang Hitler leefde kon niemand van zijn trawanten hem op militair of politiek gebied van de troon stoten. En doordat de tentakels van de lokale partijbonzen tot in iedere vezel van de maatschappij doordrongen, bleef ook de bureaucratie tot het einde toe loyaal aan de staat.
Bommenoorlog en Russische wraak
De dossiers van de Sicherheitsdienst tonen dat het moreel van het Duitse volk elke maand daalde, maar wel per regio sterk verschilde. In het oosten bleef de bereidheid om door te vechten groot. Zeker nadat de Duitsers het plaatsje Nemmersdorf op de Sovjets terugveroverden en ze met eigen ogen zagen welk lot de bevolking te wachten stond. Onder het motto ‘een glorieuze ondergang is beter dan een laffe capitulatie’ vonden het regime en de generaals elkaar in de verdediging van het vaderland.
In het westen kwamen veel Duitsers om door geallieerde bombardementen. Terecht noemt Kershaw de Duitsers slachtoffers met een dubbelhartige houding. Zolang de bommen op Coventry, Guernica of Rotterdam vielen klaagden ze niet. Maar toen ze zelf de pineut waren liepen ze weg van Hitler. Toch zette het regime de strijd voort vanuit de waanzinnige vooronderstelling dat de geallieerde coalitie op termijn uiteen zou spatten. Ook hier werd de discipline met keiharde repressie bewaakt. Niet minder dan 20.000 soldaten werden wegens desertie doodgeschoten.
Duitse struisvogels
Ondertussen begonnen de overlevenden uit de concentratiekampen aan hun laatste tocht. Dit keer paradoxaal genoeg richting Duitsland. Indringend beschrijft Kershaw het onmenselijke leed van (Joodse) gevangenen tijdens deze zinloze ‘dodenmarsen’. Tegelijkertijd oordeelt Kershaw hard over Duitse omstanders. Dat de meeste Duitse omstanders er in 1945 uit zelfbehoud instinctief voor kozen om geen onnodige risico’s meer te nemen, maakt ze nog niet medeplichtig aan de moord op de gevangenen.
Na Hitlers dood werden vredesonderhandelingen eindelijk mogelijk. Kershaw maakt de balans op. Volgens zijn prima onderbouwde, maar slordig vertaalde studie bedroegen de Duitse verliezen gemiddeld 300.000 tot 400.000 soldaten per maand. Door Hitlers wurggreep op de machtstructuren én het ontbreken van een collectieve actie van de generaals kreeg Duitsland het ‘verschrikkelijke einde’ waarvoor zo werd gevreesd.