Veelschrijver tegen de ijver
.
Roem vergaarde Buruma met zijn samen met Avishai Margalit geschreven studie Occidentalism: The West through the eyes of its enemies. De laatste jaren houdt hij zich schijnbaar bezig met het creëren van een zo veelzijdig mogelijk oeuvre. Hij is een archetypische kosmopoliet, maar sinds de moord op Theo van Gogh is zijn geboorteland regelmatig onderwerp van zijn essayistische arbeid. Nadat deze lente hem al de eer ten deel viel het Maand van de Filosofie-essay te mogen schrijven, over de vraag wat ons complexe ideaal van vrijheid nu eigenlijk behelst, publiceert hij nu een aanverwant boek over de relatie tussen religie en democratie: God op zijn plaats: Het kruispunt van religie en democratie. Ook in dit werk komt Nederland regelmatig ter sprake.
Aanspraken op gezag
Uitgangspunt van God op zijn plaats is het onvermijdelijke spanningsveld dat ontstaat in samenlevingen waar zowel wereldlijke als religieuze aanspraken op gezag worden gemaakt. Buruma richt zich specifiek op de wisselwerking tussen deze spanningen en democratische samenleving. Die kan zowel positief als negatief uitpakken. Hij beschrijft in vogelvlucht de geschiedenis van secularisering in Europa en de ingewikkelde rol van het evangelie in het Amerikaanse publieke domein. Buruma heeft een scherp oog voor de onderlinge verschillen tussen landen die zich deels beroepen op een gelijksoortige Verlichtingserfenis.
Het tweede deel van het boek concentreert zich op China en Japan, twee landen die Buruma door en door kent, en waar zich regelmatig gelijksoortige conflicten tussen wereldlijke en religieuze machten hebben voorgedaan. De relatie tussen Oosterse en Westerse theologie en filosofie komt aan bod, alsook de meer praktische (en niet zelden bloederige) gevolgen van diepgewortelde overtuigingen.
Verworvenheden onder druk
Hoewel de eerste twee delen ontegenzeggelijk interessant zijn, ontleent Buruma’s betoog zijn bestaansrecht vooral aan het laatste hoofdstuk. Hier richt hij zijn blik op de precaire situatie in het huidige West-Europa. Hier ervaren velen de terugkeer van religie in het straatbeeld als bedreigend: men vreest dat verworvenheden opnieuw bevochten zullen moeten worden. De opvatting van Tocqueville (1805-1859) dat de islam en democratie inherent onverenigbaar zijn lijkt nog altijd zeer invloedrijk, zo niet leidend, in het publieke debat.
Buruma beschouwt dit idee als een misvatting en doet een poging het te ontzenuwen. In navolging van Jürgen Habermas beschouwt hij het huidige debat als een strijd tussen twee rigide ideologische opvattingen over de (gewenste) relatie tussen de moderne samenleving en religieuze culturen: het multiculturalisme en het secularisme. Buruma weigert zich in een van beide kampen te plaatsen. Hij betoogt dat het eigenlijke probleem weinig met cultuur of religie te maken heeft en vooral sociaal en politiek van aard is.
‘De uitdaging is hoe we gemeenschappen een plek kunnen geven’, aldus Buruma. Het seculiere noch het multiculturele denkkader biedt een overtuigend antwoord op deze uitdaging. De enige manier om de vele gemeenschappen binnen een groter geheel samen te laten bestaan, is te eisen dat zij ‘gehoorzamen aan de wet en de grondregels van de democratische samenleving’.
Gematigdheid
‘Toujours pas de zèle’ (nooit te veel ijver) citeert Buruma de Franse diplomaat Talleyrand (werkzaam onder Napoleon). Al luidde diens lijfspreuk eigenlijk ‘Surtout, pas trop de zèle’ (vooral niet te veel ijver), de boodschap is duidelijk: gematigdheid is een instelling die soms node gemist wordt in onze analyse van maatschappelijke ontwikkelingen. Hoewel zijn eigen ijver hem in het eerste deel van dit boek soms dreigt op te breken – binnen enkele alinea’s marcheert Buruma bijvoorbeeld langs Hume, Hobbes en Spinoza – maakt het laatste hoofdstuk alles goed.