Boeken / Non-fictie

Dichten als redmiddel

recensie: Henk van der Waal, Erik Lindner - De kunst van het dichten

Geniet je meer van gedichten als je de ins en outs van de making of kent? En zijn het vooral de al ingewijden die daar opgewonden van raken? Achtergrondkennis verheldert beslist en versterkt het leesgenot. Dus verwelkomen we De kunst van het dichten, waarin Henk van der Waal en Erik Lindner, zelf dichters, een achttal collega’s spreken en bespreken. Allemaal vinden zij de dichtkunst ongeveer van levensbelang.

De keuze van de gesprekspartners is niet lukraak: zij houden zich bezig met de zogenoemde oerdimensie van het pretalige, pre–individuele, prehistorische. Tegelijk zou dit wonderwel stroken met het uitgangspunt ‘om van elk aspect van de huidige dichtpraktijk de meest karakteristieke vertegenwoordiger aan het woord te laten.’ Op de koop toe experimenteren ze graag met taal, willen ze voorbij de romantiek dichten en weinig te maken hebben met algemeen geldende waarheden.

Lange zit
Hier komen ze: Esther Jansma, Astrid Lampe, F. van Dixhoorn, Piet Gerbrandy, Nachoem Wijnberg, Arjen Duinker, Anne Vegter en Anneke Brassinga – net geen man te veel. Zij hanteren ‘de handicap’ van het talige, individuele, historische dermate openbrekend en ontregelend ‘dat de kier ontstaat waarin dat andere, dat vreemde, op kan stomen.’ De beknopt en helder ingeleide gesprekken zijn diepgravend en uitputtend, wat de lezer die in de betreffende dichter bovengemiddeld belang stelt veel genoegen zal verschaffen. Anders is het een tamelijk lange zit, al hebben de optredens van Duinker en Gerbrandy iets verfrissend relativerends: zij blazen het minst met de misthoorn van de ivoren toren.

Vijf essays dragen een algemeen karakter, waarin het gaat om wat poëzie vandaag de dag is, wat haar zeggingskracht voorstelt en hoe ze tot stand komt. Lindner signaleert poëzievormen die de traditie voor gezien houden.  

In toestand
Vooral voor de vier essays van Van der Waal (afgestudeerd filosoof) kun je beter zijn schoolgegaan, anders ga je nog denken dat de kunst van het dichten een hooggrijpende aangelegenheid is. Hij leidt steeds toegankelijk in, maar in het vervolg moet je alle zeilen bijzetten om de uitwaaierend opgezette redeneringen in het oog te houden.

De schrijfstijl leunt dan ook nog eens dermate tegen het poëtische aan, dat die aan helderheid danig kan inboeten. Een voorbeeld om van te smullen: dichten is wachten tot je in toestand raakt. Het schrijven is een verhevigde vorm van wachten, ‘het bevrijden van iets dat nog niet bestaat.’ Het wachten wordt door het vergeten afgemaakt en ‘vervolgens is het de kunst om in dat vergeten de bereidheid aan te wakkeren om helemaal op jezelf, of wat daar nog van over is, teruggeworpen te blijven.’ Het vergeten mag niet eindigen in een mistig universum, moet ruimte maken voor een vorm van waarnemen en herinneren die doorgaans in het gedoe van alledag verloren gaat. ‘Voor een herinnering kortom die meestal wordt vergeten.’

Genoemde oerdimensie is te koppelen, interessant genoeg, aan de hypothese dat in de taal patronen van ritmiek en herhaling gebakken zitten die aan het betekenisdragende aspect voorafgaan en specifiek zijn voor oeroude rituelen én (!) voor poëzie. De uitwerking hiervan beslaat vele bladzijden die de kwestie in hun vervagende aanpak nogal compliceren, oftewel in hun complicerende aanpak nogal vervagen. De conclusie is dan ook dat poëzie de adem van het zelf is, ‘zoveel is uit het voorgaande wel duidelijk geworden.’

Semi-religieus
Van der Waal heeft er ook enigszins een handje van om zaken nogal absoluut tegenover elkaar te zetten, zoals de bekritiseerde wetenschappelijke beweging tegenover de bejubelde semiotische beweging, bepaaldheid tegenover onbepaaldheid, alsof hij zich liever door een medicijnman dan een arts laat behandelen. De wetenschap krijgt onttovering en leegte op haar dak geschoven en de dichtkunst is het redmiddel. Het betoog krijgt hier en daar semi–religieuze trekken met poëzie als aanbedene.

De hoop wordt uitgesproken dat de argeloze voorbijganger ‘niet al bij de eerste stappen verdwaalt of zich geschrokken afwendt.’ De vraag is of dat lukt in een bundel die overvloeit van verbale ‘openheid’ en die ietsje meer ‘bewegwijzering’ had kunnen gebruiken.