Boeken / Fictie

En dat na tien jaar wachten

recensie: Donna Tartt (vert. Sjaak de Jong, Arjaan van Nimwegen, Paul van der Lecq) - Het puttertje

Eerste vaststelling: als Donna Tartt, zoals nu al voor de tweede keer, tien jaar tijd neemt om een boek te schrijven, komt ze met een turf naar buiten. Tweede vaststelling: het boek wordt meteen gebombardeerd tot instant klassieker en must-read.

En dan zeker in de Lage Landen, want de Nederlandse vertaling verscheen (net als De Kleine Vriend) enkele weken eerder dan de officiële Engelse versie. Vooral omdat Donna Tartts boeken hier lopen als een trein, en wellicht ook wel omdat het hoofdpersonage zich gedurende een flink deel van de roman in Nederland schuilhoudt, en Tartt er de bloederige climax laat plaatsvinden.

Ik trek een andere conclusie: wie blijft en blijft schrijven en intussen vergeet te schrappen – of geen goede redacteur heeft om dat te doen – eindigt met een veel te lange en vooral veel te ‘uitleggerige’ roman, die werkelijk alles toont en niets meer aan de verbeelding van de lezer overlaat. Dat maakt Het Puttertje weliswaar rijk aan details, maar ook log en zwaar: je wil vooruit, maar je blijft met je voeten in zuigende modder steken.

Detailfetisjist
Goed vijftig pagina’s lang beschrijft Tartt een explosie in een museum. Weliswaar een kerngebeurtenis – het minderjarige hoofdpersonage verliest er z’n moeder door – maar duurt en duurt en blijft maar duren. De auteur doet zo haar best om ons in de gruwel te betrekken dat het haar net niét lukt. Kurt Vonnegut slaagde er in het (qua omvang) bescheiden Slachthuis 5 in om de waanzin van het bombardement van Dresden voelbaar te maken, terwijl Tartt er niet in slaagt een ‘eenvoudige’ aanslag voor ons geestesoog te doen verschijnen. Een recensent als Rob van Essen schreef in NRC Handelsblad dat dit net de sterkte was van Tartt: tergend langzame scènes opbouwen. Dat lijkt mij net de hele handicap van dit boek, dat niet eens zo mooi geschreven is.

Tartt is een detailfetisjist. De hele roman door. Telkens wanneer hoofdpersonage Theo Decker iemand ontmoet, moet diens gezicht tot in de kleinste details worden beschreven. Zodat je op den duur begint te hopen dat het welletjes is geweest met nieuwe personages. Wanneer hij vanuit een taxi op een straat blikt, moet die tot in het kleinste hoekje gevangen worden (bedelaars, stoom, vuilnis, ijswagentjes, alles).

Volgevreten
En als er nu nog eens gelachen kon worden. Maar helaas ontbreekt Tartt ook aan elk gevoel voor humor (zelfs in komisch bedoelde scènes, zoals die met de hotelportier). Niet dat zoiets moet, maar 925 pagina’s zonder luchtig intermezzo is wat van het goede teveel – zelfs in De Naam van de Roos kon er gelachen worden!

Ware de plot zelf nu nog wervend geweest. Nee. Jongen verliest moeder, die kunstliefhebber was (en dus omkomt in een kunstmuseum!). Jongen komt in steenrijk adoptiegezin en op het slechte pad – rara, kunstzwendel – terecht. Jongen ontmoet zijn vader, van wie hij zolang vervreemd was. Op een bepaald moment draait alles zelfs rond een heuse MacGuffin: het schilderij ‘Het Puttertje’, dat Theo destijds, versuft door de explosie, mee smokkelde uit het stuk geblazen museum. 

Twintig jaar geleden genoot ik volop van De Verborgen Geschiedenis, de wat pedante maar heerlijk hypnotiserend geschreven en écht spannende roman over enkele studenten die tot het uiterste gaan om genot te beleven. Het Puttertje daarentegen kwettert daarentegen aan zijn touwtje, maar vliegt nooit op. Te zelfvoldaan, te volgevreten.