Wildstandbeheer bij een bestiarium
.
Bestiaria zijn uit, stelde W.H. Auden. Niets van waar, aldus Artis. Dat blijkt uit Het Artis Bestiarium dat Huub Beurskens voor het 175-jarige jubileum van Artis samenstelde.
Het Artis Bestiarium is een vrij internationale bloemlezing; slechts achttien van de zestig auteurs zijn Nederlandstalig. De opgenomen auteurs schrijven over een breed animaal entourage. Ted Hughes dicht over de jaguar, Jorge Luis Borges over Leeuwen, Robert Gray over een kangoeroe en de voornoemde Auden dicht nogal opsommerig over dieren in het algemeen.
Je vind deze wereldbefaamde auteurs te midden van gecanoniseerde dichters van eigen bodem: Chr.J. van Geel zet in een zestal regels een fazant neer, Paul van Ostaijen komt met een sjimpansee die niet naar zee wil, Martinus Nijhoffs bijen vliegen uit om ‘een geur van hooger honing’ en hij bespreekt pauwen ‘met de gespannen lubben van gevlamd satijn’. Simon Vestdijk schrijft over de bange held de vleermuis.
De axolotl
Niet alleen klassiek geworden auteurs zijn opgenomen. Ook vinden we, met alle respect, minder bekende schrijvers van eigen bodem. Zoals Patty Scholten, die dicht over de hangmat voor een nacht (luiaard) en ‘de tapir met zijn raar kortaffe slurfje’. Wiel Kusters biedt een inkijkje in de existentiële begrensdheid van de kaketoe in zijn kooi, over die oude zak van een leguaan en over het vangen van salamanders.
Er is echter het een en ander op de bloemlezing aan te merken. Zo zijn naast gedichten ook prozafragmenten opgenomen, in weerwil van wat in de inleiding door prof. dr. Erik A. de Jong en de ultrakorte ‘verantwoording’ van Beurskens wordt vermeld. Gelukkig is een daarvan ‘De Axolotl’ van Julio Cortázar, en ook de andere fragmenten volstaan literair gezien ruimschoots. Genres gaan graag symbiotische relaties aan. Daarover struikelen is een vorm van je neus stoten.
Samenstelling
Dat de spoeling van bekendere Nederlandstalige auteurs aan de dunne kant is, is minder makkelijk te negeren: zij zijn vrijwel allemaal in of rond de oorlog geboren en daarmee generatiegenoten van Beurskens. Door deze auteurs soms meer dan één gedicht te gunnen, geeft de samenstelling blijk van een zeer persoonlijke keuze, wat nog eens wordt versterkt doordat de Beurskens twee gedichten van zichzelf opnam.
Wat eveneens opvalt is dat maar zes van de zestig auteurs vrouw zijn, Gods mogelijke vrouwelijkheid niet meegeteld (er is een fragment uit Job over het nijlpaard opgenomen). Holt omgekeerd evenredig met verpreutsing en ironisering van de maatschappij het belang van het feminisme met de staart tussen de benen weg?
De stropende bloemlezer en het wildstandbeheer van de kritiek
Bloemlezers hebben iets weg van stropers. Ze vangen vaak op volstrekt ongeoorloofde gronden wild waarvan je zou willen dat het de strikken ontsprongen zouden hebben. De kritiek – de rangers en de wildstandbeheerders – heeft gelukkig de mogelijkheid om een bescheiden preserveringsstrijd te voeren tegen de opname van oneigenlijke literatuur.
Floor Buschenhenke had wel in de strik van Beurskens mogen lopen. Zij bedichtte eens albinolama’s die het waard waren om op te nemen. Net als VSB Prijs-genomineerde Eva Cox in een twee drie dans, zij beschreef het wel en wee van een op sommige plekken wat matkleurende ijsbeer. Of wat dacht je van het geestige ‘Olifant’ van Herman de Coninck, dat als het dan toch beperkt moet blijven bij een sekse- en generatiegenootschap, best in bloemlezing opgenomen had kunnen worden:
Hij is gemaakt van de grofste effecten,
draagt zijn broek als clown August,
de knieën slodderend, maakt tangopasjes
als tante Bertha die een tango de grond
inheit, terwijl z’n kont doet denken
aan een vals gebit
dat net is uitgenomen. En dan zijn slurf
en vlak daarnaast zijn ogen. Hoe zou jij kijken
als ze je lul op je neus gezet hadden?