Boeken / Non-fictie

Europese tover

recensie: Curzio Malaparte (vert. Jan van der Haar) - Dagboek van een vreemdeling in Parijs

Curzio Malaparte, de Italiaans-Europese allesman, houdt na zijn terugkeer in Frankrijk een dagboek bij. Hierin beschrijft hij naoorlogs Europa.

 

Malaparte vatten in vijftig woorden mondt geheid uit in een simplificatie. Dat gezegd hebbende: Curzio Malaparte is het pseudoniem van Kurt Erich Suckert (1958-1957). Hij vocht in de Eerste Wereldoorlog, was oorlogsverslaggever, fascist, gevangene en balling, filmmaker, diplomaat, socialist, en vooral de schrijver van de volstrekt eigenaardige (oorlogs)boeken Kaputt (1944) en La pelle (1949, vertaald als De huid), en het putschhandboek Techniek van de staatsgreep (1932).

Na de oorlog
Zoals zijn geboortenaam verraadt was Malaparte ook half-Duits. Maar Frankrijk was zijn tweede vaderland. Zijn nu in de nooit genoeg geprezen Privédomein-reeks uitgegeven Dagboek van een vreemdeling in Parijs was dan ook geschreven half in het Frans, half in het Italiaans, en soms zelfs tegelijkertijd in beide talen (feiten afkomstig uit het informatierijke, mooi sec toelichtende nawoord van vertaler Jan van der Haar). Na veertien jaar afwezigheid keert Malaparte in 1947 terug in Frankrijk. Daar voelt hij zich vrijer dan in Italië, waar hij in de naoorlogse hetzes veelvuldig werd belasterd, aangeklaagd en weer vrijgesproken.

Bij aankomst is Malaparte vervuld van hoop op vernieuwing. Hij suggereert dat het beginnen van een dagboek altijd wijst op de gedachte aan een nieuw begin. Echter ook in naoorlogs Frankrijk heerst het rigoureus-moralistische denken in schema’s van goed en fout. Aangezien Malaparte Italiaans is, Duits ook nog, ooit sympathisant van het Italiaans fascisme, wordt hij door velen – waaronder Albert Camus, die hem in zijn gezicht dood wenst – simpelweg als fout weggezet, zonder, om maar wat te noemen, enige gedachte aan zijn gevangen- en ballingschap onder Mussolini.

Malaparte’s reactie:

Ik word gezien als een collaborateur, een vriend van de Duitsers, een harde fascist, een nazi. Het idee! Ik kan er alleen maar om lachen (…) Ik ben geen held en geen martelaar, ik doe niet aan politiek. Al mijn incarnaties zijn literaire incarnaties. Om literaire en niet-politieke redenen ben ik in de gevangenis gezet. Ze willen een politiek personage van mij maken, en natuurlijk strookt dat niet met mij, en de mensen snappen er niets meer van. (…) dat ik de hoogste minachting heb voor flutpolitici, van onverschillig welke partij, dat ik alleen geïnteresseerd ben in ideeën, literatuur, kunst.

Het is een vaker optredend mechanisme: mensen zien politiek in literatuur waar deze niet is, en zien soms enkel kunst of literatuur zonder de fundamentele politieke subversiviteit ervan op te merken.

Autobiografie plus fictionalisering
Zijn ‘dagboek’, dat de periode 1947-1949 omvat, bestaat overigens niet uit dagdagelijksheden of persoonlijke ontboezemingen. Het behelst juist een aaneenschakeling van episodes en zelfbeleefde, soms gefictionaliseerde verhalen. Inderdaad betekent dit – zo weet de ervaren Malapartelezer – dat dit dagboek niet wezenlijk verschilt van zijn andere, im Grunde ook autobiografische werk.

En ook hier schrijft Malaparte op zijn qua vorm en inhoud onvergelijkbare manier. In zijn perspectief op fenomenen van natuur tot theater, van Franse poëzie tot de kleine burgerij, incorporeert hij een goed deel van de Europese cultuur, inclusief een contact met de aarde waarmee hij verbinding houdt met iets van het religieuze en mythische. Hij vat dit in zijn zeer specifieke taal en kan zodoende de lezer een wereld voorzetten met een speciale luister. Kernachtiger gezegd: met een soort ‘Europeesheid’ in zijn blik ‘betovert’ hij de wereld, terwijl de wereld in dit dagboek de meeste tijd wel een wereld van alledag blijft, van kleine ontmoetingen, kleine gebeurtenissen, van gesprek en herinnering, van naoorlogse armoede ook.

Hij heeft ook enkele typische Kaputt-episodes ingevlochten. Bijvoorbeeld een verhaal over een jonge Malaparte en Mussolini’s stropdassen. En een eigen vermelding verdient ook het weergaloze ‘Grande Bellezza’-slotverhaal.

À la Malaparte
Nu moet ook gezegd worden dat zijn manier van kijken inhoudelijk ook dusdanig vreemd is – maar altijd mooi, altijd bekoorlijk – dat je soms moeite moet doen en met name al je intuïtieve krachten moet verzamelen om zijn gedachtegang te volgen. Sporadisch zit er onder zijn vloed aan Malaparte-achtige zinnen qua idee weinig bijzonders. Maar meestal blijken zijn punten heel subtiel, of juist van een soort Italiaanse robuuste vlezigheid. Zo slaakt hij veel krachtige oordelen over volkeren, met name over het Franse volk. Bijvoorbeeld in zijn gulle verzet tegen het idee dat de Franse soldaten lafaards waren:

Lees de Duitse oorlogsboeken: dan leer je dat de Franse soldaat kranig heeft gestreden. Op een ondoeltreffende manier, zonder eenheid, zonder intelligentie misschien (…) maar hij heeft kranig gestreden.

Iets verderop, met ironie: “Waarom maakt jullie minister van Propaganda geen bloemlezing uit Duitse oorlogsboeken?”

Het boek bulkt van dergelijke uitspraken en argumentaties, alsook van grote namen en pregnante episoden. Graag blaft Malaparte ’s nachts met de honden, hij houdt zich bezig met Chateaubriand en hoopt dat Europa – ‘het vaderland van de charme’ – het Griekenland kan zijn tegenover het Rome dat naoorlogs Amerika is (én: is dat gelukt?!). De slotsom: Dagboek van een vreemdeling in Parijs is een boek à la Malaparte.