De macht van de leraar
De leraar heeft altijd gelijk. Al heb je als leerling een redelijk punt, dat je goed kunt onderbouwen: jij bent de leerling en hij is de leraar. En: de leraar heeft altijd gelijk. Punt. Zo leest het Gedichtendagessay 2010 van Charles Ducal, getiteld Alle poëzie dateert van vandaag.
Charles Ducal (1952), Vlaams dichter en docent Nederlands, is een zeer geschikte kandidaat om het Gedichtendagessay 2010 te schrijven. Hij heeft verstand van dichten, gedichten lezen én poëzieonderwijs. En dat laat Ducal maar al te graag zien in dit essay. Parafraserend presenteert Ducal de volgende normatieve opvatting over poëzie: eerst moet je poëzie begrijpen, voordat je poëzie niet mag begrijpen en op gevoel en klank mag afgaan. Hij rekent zijn leerlingen af op het niet begrijpen van poëzie, maar zelf mag hij bepaalde gedichten wel niet begrijpen en enkel waarderen vanwege de mooie klanken of beelden. Daar ben je leraar voor, zo lijkt het.
Poëzielezers
‘Poetry is highly organised speech’, is het adagium van Ducal. ‘Dat staat […] in mijn hoofd gebeiteld, boven de poort waardoor de gedichten mijn hersenen binnenstromen. Om te genezen van de willekeur van “wat ik erin zie” en “wat ik erbij voel”.’ Natuurlijk is poëzie een zeer georganiseerde manier van spreken, maar waarom zouden mensen niet op een andere of eenvoudigere manier mogen genieten van poëzie? Naast een elitair soort lezer als Ducal zijn er nog minstens twee groepen poëzielezers te onderscheiden. Ten eerste de mensen die geen zin of tijd hebben om zich te verdiepen in poëzie, maar erg kunnen genieten van een simpel gedicht, of poëzie waarderen om de gevoelens en beelden die zij erin zien. Ten tweede de postmoderne poëzielezer, die poëziekennis bezit, maar naast ‘moeilijke’, ‘intellectuele’ en ‘elitaire’ poëzie ook kan genieten van een ‘Oote oote boe’-gedicht, raptekst of popliedje.
De eerste groep noemt Ducal wel in zijn essay, de tweede blijft onbesproken. Zolang het niet om zijn leerlingen gaat, begrijpt hij best dat er simpele poëzielezers zijn. Maar hij vindt het toch vreemd en jammer dat er zo weinig dichtbundels worden verkocht en er zo weinig geoefende lezers zijn. Dit ondanks het feit dat er zo veel gedichtenlezers en (aspirant)dichters zijn, dat er wel veel mensen naar voorleesavonden gaan en dat er, onder andere op Gedichtendag, zo veel poëzieactiviteiten worden georganiseerd.
Waarom is dit jammer? Voorziet Ducal een barbaarse maatschappij? Of gaat het hem om de dalende inkomsten van dichters? Dat laatste zou niet terecht zijn, aangezien dichters een groot deel van hun geld verdienen met voorleesavonden en andere poëzieactiviteiten. En een barbaarse maatschappij? Die gaat niet gered worden door de poëzie.
Monddood
Waar het Ducal om gaat is de smaak te verfijnen. Geen genoegen te nemen met de commerciële clichés. Waarom voor het gemakkelijke kiezen als het ook moeilijk kan? Wat goede poëzie teweeg kan brengen, kan geen enkel popliedje, aldus Ducal. Dit is een zeer elitair en conservatief standpunt: niet iedereen heeft de tijd om zich te verdiepen in poëzie, en sinds het postmodernisme is het onderscheid tussen hoge en lage kunst vervaagd.
Hoewel Ducal het postmodernisme links laat liggen, is hij zich bewust van de weerstand die zijn standpunt oproept. Daarom voert hij Marietje op, een oud-leerlinge die het niet eens is met Ducals standpunten over poëzie(onderwijs). Marietje mag echter niets zeggen: alleen de reacties van leraar F. (Ducals echte naam is Frans Dumortier) op de niet afgedrukte, boze e-mails van Marietje worden weergegeven. De lezer leest alleen F.’s interpretatie van Marietjes kritiek. Door haar (fictieve) e-mails niet op te nemen krijgt Marietje niet de kans om de kritiek van de leraar op haar kritiek te weerleggen. Marietje wordt monddood gemaakt. Dat is de macht van de schrijver.
Lezers zijn leerlingen
Marietjes kritiek vertegenwoordigt de kritiek die Ducals ongenuanceerde mening bij veel lezers zal oproepen. Hiermee maakt Ducal zijn lezers tot leerlingen en wordt hen bij voorbaat de mond gesnoerd: hun kritiek wordt niet letterlijk weergegeven en wordt meteen weerlegd. Het debat dat het essay zou kunnen aanzwengelen wordt hiermee direct een halt toegeroepen: de lezer is een leerling en de schrijver is de leraar. En de leraar heeft altijd gelijk.
Leraar F. sluit de mailwisseling af met de woorden:
Bovendien kan ik mij vergissen. En krijg ik lik op stuk. En schrijf jij op een dag een essay om de poëzie te bevrijden van alle betweters en betuttelaars en ze terug het danskoord in te jagen. Waar deze leraar niet om treuren zal. Hij heeft zijn zeg gehad en weet dat zijn tijd erop zit.
Ik zet mijn geld op Marietje. Dat is de macht van de recensent.
Lees op poëzieweblog De Contrabas een reactie van Charles Ducal.