Een wirwar van vallende bladeren
.
Op een nazomerdag ontmoeten de 55-jarige heertjes Krap en Kowalski elkaar, zittend op een bankje in een park. Direct na de beleefdheden waaruit hun kennismaking bestaat, praten ze over de tijd die was (‘Je kunt veel van het oude regime zeggen, maar de zaken waren wel op orde’), de tijd die is (‘Het is een grotere chaos dan ooit’) en de tijd die komen moet (‘De maatschappij moet alleen radicaal anders worden ingericht’).
Buurland
Tussen de twee ontstaat een merkwaardige vriendschap, meer een bondgenootschap. Ze gaan op zoek naar mogelijkheden om hun ideale samenleving tot stand te brengen. Daarbij is Krap de visionair, de ideoloog van het stel. Alles wat hij ziet of meemaakt, brengt hij in verband met zijn theorie. Kowalski is een brave volger die veel voor zijn nieuwe vriend wil doen, maar geen moment echt enthousiast raakt over diens hoogdravende ideeën.
Ze wonen in de stad K., in wat eens Thuisland was en na de val van het oude regime werd ingelijfd door het Buurland. Ze hadden een baantje, Krap als liftinspecteur en Kowalski als distributeur van toiletpapier, maar nu zijn ze werkloos. Beiden beseffen dat er voor hen in de nieuwe maatschappij – meer in handen van de organisatie Vrijhand dan van een regering – geen toekomst is. Ze maken een reis naar Amsterdam en Tunesië, maar ook daar is niemand die Krap begrijpt en ook daar voelt Kowalski zich niet op zijn gemak.
De roman zit vol verwijzingen naar de geschiedenis en de literatuur en Bernlef gebruikt kenmerken van genres als de utopie en de parabel. Maar voor een utopische roman is het boek te veel aan een vervlogen tijd gebonden en voor een parabel ontbreekt het aan een (serieuze) moraal. Dat de firma Grijphand – de bijnaam voor de organisatie Vrijhand – het kapitalisme vertegenwoordigt, is niet meer dan een flauwe woordspeling in duplo. In de beschrijving van een vriendschap is de roman te afstandelijk, de analogie met Duitsland (Buurland) is te losjes. De verteller wendt zich soms direct tot de lezer, maar naar de functie daarvan blijft het gissen. Met niets weet je eigenlijk raad, de roman verwart in toenemende mate. Wat heeft dit alles te betekenen? Waarom toch dit boek?
Eigenzinnigheid
Het antwoord op al dat analyserende gevraag ligt ondertussen gewoon voor het oprapen. Wie interpretaties zoekt, wie elke zin of elke stilistische ingreep wil verklaren, die gedraagt zich als de ideoloog Krap. Op zoek naar de wetmatigheden van het leven trekken beide vrienden een keer het bos in:
Krap zag overal bewijzen voor het bestaan van een universele wet, van een boek der natuur; Kowalski zag slechts losse voorvallen, een wirwar van vallende bladeren, rondvliegende vogels en door de wind getourmenteerde bomen. Kowalski genoot van de details, Krap van de grote lijnen.
Je moet niet als Krap zijn, maar als Kowalski. En dan valt er veel te genieten in De rode droom, want het schrijven is Bernlef natuurlijk niet verleerd. Zie het geciteerde ‘door de wind getourmenteerde bomen’. Zo gaat de roman opeens niet alleen over het socialisme, over het bijbenen van een razendsnel veranderende samenleving of over vriendschap. Het is de literatuur zelf die, al knipogend, op zijn plaats wordt gezet. Lees nou gewoon eens een mooi boek, want het is zo’n aardige tijdsbesteding.
Dat is tegelijk ook weer Krap en niet Kowalski. Die dubbele laag benoemen, dat voelt oneigenlijk aan. Daarvoor is er een te plezierige lichtheid van stijl. De eigenzinnigheid waarmee Bernlef het literaire nooit echt tot literatuur maakt, wint het ruimschoots van de neiging om een structuur te zoeken en de roman binnen een genre of traditie te vatten. De rode droom is zoiets als Shakespeare, bewerkt voor een poppenspel.