Onbeduidendheid tot kunst verheven
Isebrand Schut had een groot bioloog moeten worden. Maar alles wat hij werd, was onbeduidend. En in die onbeduidendheid blinkt hij dan weer uit.
Het gaat niet goed met de mannen van Man&Post. Eens in de zoveel tijd komen ze samen, om hun post te openen (dat vinden ze lastig) en met elkaar hun dagelijkse obsessies en problemen te bespreken. Relaties hebben ze niet, en als ze die wel hebben, zijn ze tot mislukken gedoemd. Schlemielen zijn het, de middelbare mannen van Man&Post. Ze lijden aan het leven, maar met mate. En dan is daar Meckering, een niet onbemiddelde consultant uit Nieuw-Buinen. Dankzij hem zetten alle leden van Man&Post de stappen in hun leven die ze al twintig jaar uitgesteld hadden.
De wereld dendert maar voort, zonder Isebrand Schut
Anton Valens werkt in betrekkelijke stilte aan een bijzonder oeuvre, waarvan Het boek Ont het voorlopige hoogtepunt vormt. De onderkoelde humor en het bijna archaïsche taalgebruik uit de boeken over zijn tijd bij de thuiszorg, de bizarre personages uit Vis; ze keren allemaal terug in deze roman over het gebrek aan vooruitgang in een wereld die alleen maar sneller vooruitgaat.
Ver van de Randstad, die voor Isebrand in een ander universum lijkt te liggen, verloopt het leven trager, zorgvuldiger ook. Isebrand en zijn vrienden slijten hun dagen met schier oneindige overpeinzingen, het overwinnen van tics en zorgen over de komst van de euro. Op een dag ontmoet Isebrand Meckering, en Meckering is anders: ambitieus, rap van de tongriem gesneden, bemiddeld en onbekommerd. Hij heeft twee plannen en voor die plannen wil hij Isebrand graag inzetten: het contact met zijn zoon herstellen en zijn gedachtestromen kanaliseren tot een groots boek, Het boek Ont, over het voorvoegsel ont.
Openbare toiletten
Isebrand voelt zich aangetrokken tot de man met de gladde praatjes en de overrompelende persoonlijkheid en laat zich met liefde voor diens karretje spannen. Je maakt eens wat mee zo. Het probleem met Isebrand is dat hij niet in de wieg gelegd lijkt voor iets anders dan grauwe middelmaat: hij had alles kunnen hebben, en nu heeft hij bijna niets. Het lijkt hem niet eens werkelijk te frustreren; hij schikt zich in zijn lot.
En dan gaat alles mis: de euro wordt ingevoerd, Meckering – die Isebrand inmiddels ook in een bv’tje heeft binnengepraat – gaat failliet aan overmoedig gespeculeer, en de ene Man&Post-vriend na de andere vindt zijn bestemming in het leven. Alleen Isebrand zit nog steeds naast zijn schoteltje bij de ondergrondse openbare toiletten onder de Grote Markt. Eindelijk lijkt hij te ontwaken uit een halfslaap van vele jaren: eindelijk actie.
IJzig geouwehoer
Valens creëerde met Isebrand Schut een personage zoals je het zelden tegenkomt en schreef met Het boek Ont een volkomen unieke roman. De balans tussen serieuze overpeinzingen en volstrekt absurde monologues intérieurs is wankel, maar blijft tot het eind bestaan. Pagina’s lang kunnen zijn personages zich verliezen in iets wat Gerrit Komrij ooit (over een bundel van Bob den Uyl) ‘ijzig geouwehoer’ noemde. Soms melig, soms poëtisch, maar altijd met een volstrekt eigen toon, een toon die ik nog nooit ergens anders aantrof. Lees deze, min of meer willekeurig gekozen eerste zinnen van verschillende hoofdstukken en zie: steeds anders, maar altijd met diezelfde Valenseske ironische barok – hoe paradoxaal dat ook moge klinken:
In deze baarmoederachtige spelonk tussen het stelsel van leidingen en rioolpijpen in de buikholte van de stad, slechts een paar passen van de drukte en een steenworp van het stadhuis verwijderd, als zwevend op de stoel van een verborgen luisterpost, probeerde Isebrand het straatrumoer te lezen.
Een van de dames was met haar scooter tegen de Korrebrug gebotst en voorlopig uitgeschakeld.
Na het eerste jaar biologie kon Isebrand veertig soorten gras uit elkaar houden.
Ongeloofwaardig slot
Valens schrijft zorgvuldig, ook in de ellenlange zinnen vol uitbundige beschrijvingen van weersgesteldheden staat ieder woord op de juiste plaats. Het is een genot om het ritme van de zinnen te ontdekken, het plezier ook waarmee ze opgeschreven moeten zijn. Jammer dat Valens niet leek te weten wat hij met het einde aan moest. De climax die je 340 pagina’s lang wordt beloofd, volgt wel, maar laat voor het eerst in het hele boek aan geloofwaardigheid te wensen over. Je zou kunnen stellen: in een roman vol briljant ijzig geouwehoer doet het einde toch niet ter zake? Misschien is dat wel zo. Maar toch.