De puzzelstukjes passen niet, en doen alsof heeft geen zin
Annette Pas heeft haar roman ‘s Nachts doe ik alsof voorzien van elementen uit de bestsellerlijsten. De SM uit Vijftig tinten grijs, een heksachtig Stieg Larsson vrouwtje, wat waanzin uit Isabelle en een vrachtlading verwijzingen naar de crisis. Helaas voor Pas schaadt deze overdaad.
Tegensprekende protagonist gaat tegenstaan
Liesbeth is een weinig sympathieke hoofdpersoon en verteller, ze is egoïstisch en zeurderig. Haar doel is trouwen met Paulus, niet omdat ze van hem houdt, maar omdat ze wil trouwen. Het eerste probleem dat ze met de hulp van oud-vriendin en ‘heksje’ Philomena probeert op te lossen – er volgen er nog een paar – is dat ze geen orgasme krijgt tijdens de seks met Paulus. Met Philomena lukt dit direct. Liesbeth vertelt vervolgens keer op keer hoe weinig haar seksleven met SM-liefhebber Paulus haar bekoort, hoezeer chocolade-ijs dat wel doet en hoeveel beter – nee toch slechter, nee, toch beter – ze zich voelt dan Philomena. Minachting en bewondering vechten om de overhand. Innerlijke tegenstrijd, zo zal Pas gedacht hebben, maken een personage interessant. Echter, Liesbeth spreekt zichzelf zo vaak en weinig subtiel tegen dat het irritant wordt.
Te veel herhaling
Hopen dat je moeder doodgaat omwille van de erfenis, hoort niet. Dat weet Liesbeth ook wel. ‘Nee, zo mag je niet denken! Ik neem het terug. Ik neem het helemaal terug. Ik heb het nooit gedacht. Ik hou van mijn moeder.’ Vervolgens, slechts enkele bladzijden later, doet ze haar verloofde Paulus af als haar enige optie, omdat niemand anders haar zou willen. ‘Zo mag ik niet denken. Zo denk ik ook helemaal niet.’ Maar zo denkt ze dus wel, en zo schrijft Pas.
Zaken worden voortdurend herhaald. Philomena, zo weten we allang, is klein en slank. ‘Philomena is altijd al klein en slank geweest, al zie ik haar nu elke dag (…) nog magerder worden’, zo vertelt Liesbeth ons, om vervolgens een bladzijde later nog maar een keer te stellen: ‘Wie echter wel in sneltreinvaart afvalt, is Philomena.’ Zonder deze veelvoorkomende herhalingen zou de roman een stuk fijner weglezen en meer ruimte overblijven om stukken uit te werken die er nu juist te snel doorheen worden gejaagd. Het hele personage Dauwe, bijvoorbeeld, roept meer vraagtekens op dan hij beantwoordt.
Onsympathiek wordt ook ongeloofwaardig
Liesbeth blijkt niet te vertrouwen. Gedurende de eerste helft van het boek lijkt ze een redelijk normale vrouw, alhoewel haar verloofde van SM houdt en haar voormalig beste vriendin een beetje vreemd is. Als het boek in het laatste van drie delen belandt, blijkt Liesbeth opeens door te draaien en raken we het vertrouwen in haar kwijt. Deze omslag komt te laat in het boek, en de onbeantwoorde vragen die het oproept wekken weerzin. Pas weet dit, en probeert de lezer voor te zijn: ‘En toch klopt het niet. Niet echt. Er zijn te veel puzzelstukjes die niet in elkaar passen. Maar dat geeft niet.’ Het geeft wel.
Als Liesbeth achter Philomena’s familiegeschiedenis komt is dit geen bevredigende climax, maar een twist die uit de lucht komt vallen. De manier waarop Liesbeth haar terugvindt (deze prinses staat simpelweg in het telefoonboek), is nog ongeloofwaardiger dan Liesbeth’s hersenspinsels. De puzzelstukjes passen inderdaad niet. Tot overmaat van ramp komt Liesbeth ook nog eens met de dooddoener ‘Soms vraag ik me af of ik alles niet gedroomd heb’. Een te makkelijke verklaring, een te laffe conclusie. Dit boek laat Pas’ potentie zien, maar ze zal moeten leren schrappen. Minder herhaling en minder ideeën in één boek zouden een goed begin zijn. Om ‘de hemel in tienduizend stukjes’ te doen breken is meer, of eigenlijk minder, nodig dan dit.