Apologie voor de luie burger
In de tendentieuze ondertitel van dit boek is de kernthese samengevat: politici luisteren niet naar burgers, en langzamerhand worden de burgers dit zat. Waarom überhaupt nog stemmen, Den Haag doet immers toch wat het wil.
Met veel cijfers en voorbeelden uit de alledaagse Nederlandse politiek van het afgelopen decennium onderzoekt Peter Kanne het vermeende gat tussen kiezerswil en daadwerkelijke politieke actie. Met dit boek lijkt Kanne, werkzaam bij marktonderzoekbureau TNS NIPO, aan te willen sluiten op de almaar duidelijker wordende politieke onvrede onder de burgers. In simpel taalgebruik schijnt Kanne de gemiddelde Nederlandse burger inzicht te willen bieden in actuele politieke trends.
Kannes procentpunten
Zijn poging is dapper. En voor de Telegraaflezer die op dit boek stuit en door de titel wordt verleid, is ook het resultaat potentieel waardevol. De wisseling in standpunten, de verwaterende ideologieën en de opkomst van de nieuwe sociaal-culturele dimensie komen aan bod om de verslechterende verhouding tussen politieke partij en kiezer te beschrijven.
Maar meer dan beschrijven wordt het niet. Want Kanne werkt vooral met statistiek, en hoewel zijn procentpunten een solide houvast geven, bieden ze nauwelijks verklaring. Nu verwijst Kanne wel af en toe naar recente politicologische literatuur, maar altijd naar de meest uitgekauwde, en hij geeft er nooit een eigen draai aan.
Zorgzaam en veilig
Ook opmerkelijk is dat het gros van de kiezers het beste valt onder te brengen bij het wereldbeeld ‘zorgzame regio’, waarin de regelingen van de verzorgingsstaat centraal staan. Maar de politieke elite doet natuurlijk iets heel anders, die is al decennia lang die regelingen aan het opheffen en aan het inperken (de vraag in hoeverre dit onvermijdelijk is daargelaten). Het wereldbeeld dat dan ook meer aansluit op de voorkeuren van de politieke elite is dat van de meer atomistische, meer mondiaal gerichte prestatiemaatschappij.
Het gaat om de inhoud
Deze discrepanties zijn ook zichtbaar in de sociaal-economische verhouding van de gemiddelde kiezer tot het huidige (gedoog)kabinet. CDA-kiezers zijn veel linkser, en andere kiezers stemden PVV omwille van hun AOW-standpunt – dat breekpunt, weet u nog? Het is een van Kannes vele, maar helaas overbekende voorbeelden van punten waarop de kiezer zich ‘knollen voor citroenen laat verkopen’. Keer op keer benadrukt Kanne dus de veelvuldige fouten van de politieke partijen. Weliswaar stelt hij in een bijzinnetje dat ook de kiezers en de media een rol spelen, maar hij vervolgt direct met de veel hardere stelling dat de partijen de absolute hoofdverantwoordelijken zijn voor de mislukkende vertegenwoordigende democratie.
En dat is al te makkelijk. Jazeker, partijen draaien, liegen en huichelen, en dat is alleszins laakbaar. Maar tegelijkertijd zijn ook de burgers in deze mediademocratie te kortzichtig en te lui om een politicus te ondersteunen die durft te wijzen op de realiteit. Het probleem is toch ook dat de ontevreden, maar zelfgenoegzame burgers niet de tijd en moeite voor de politiek willen opbrengen die nodig is om te kunnen begrijpen wat er inhoudelijk gaande is. Het burgerlijke geklaag heeft daarom vaak iets gratuits.
Duidelijk is dat verandering noodzakelijk is. Kanne stelt terecht dat ons partijenstelsel op de schop moet. Maar naast de aflatende burgers gaat hij ook niet in op de gigantische impact van de veelbepalende media. Het is de wisselwerking binnen deze politieke drie-eenheid die de kaders van het politieke spel bepaalt – en ieder voorstel tot werkelijke verandering dient deze wisselwerking te adresseren.