Een ongeloofwaardige toekomst
Een Londens scenario in Rotterdam: knokploegen die het recht in eigen hand nemen, elkaar bekampen en ‘de stad opnieuw in brand zetten’? Dit is de fictieve uitkomst van Mischa van Vliers debuutroman, Koude grond.
De uitgangspositie doet iets interessants vermoeden. De naamloze hoofdpersoon is een hoogopgeleide man met een kosmopolitische blik, die plotseling, door een gelijktijdig optreden van gebeurtenissen, een GroenLinks/D66-achtig standpunt verruilt voor het besef dat het helemaal misgaat. Hij kan de misdaad, de wederzijdse haat en verloedering van Rotterdam, zowel door toedoen van autochtonen als allochtonen, niet meer aanzien. Het aan Taxi Driver ontleende motto is meer dan van toepassing: ‘Here is a man who would not take it anymore.’ Hij verwoordt wat Wilders altijd politiek links verwijt: ‘Ziende blind, dat was ik geweest.’
De Eigen Rechter
Als de Rotterdammer die hij is, voegt hij het woord bij de simpele daad: hij gaat de straat op en wordt de ‘Eigen Rechter’. Met fysiek geweld – eerst slaand, later schietend – intervenieert, voorkomt en wreekt hij misdaden. Hij schopt straatovervallers weg, veegt trams schoon en vermoordt zelfs een man die vijftien jaar eerder een meisje misbruikte. De mediahype volgt snel, en de Eigen Rechter begint vele burgers te inspireren. Met als uiteindelijk gevolg dat er, veelal langs etnische lijnen, knokploegen ontstaan. Het resultaat: een brandend Rotterdam.
Helaas wordt het nooit interessant, ten eerste omdat er een grote constructiefout in de verhaalontwikkeling zit. Want de Eigen Rechter en zijn navolgers treden op omdat anderen – de overheid, de elite – dat niet doen. Het probleem is dat Van Vlier het scenario volledig gefundeerd heeft op het doortrekken van nu waarneembare trends, en dan met name die van een toenemende onzekerheid en sociale onvrede. Maar tegelijkertijd valt niet te ontkennen dat er nu ook een politieke ontwikkeling – herkenbaar in het kabinetsbeleid – richting meer ‘law and order’ zichtbaar is.
Tryst
Het boek verdient zelfs niet beter dan volledig de grond te worden ingeschreven. Want ook het taalgebruik is op het belachelijke af. Het is niet alleen slecht en clichématig, maar ook nog eens pretentieus: in al die grauwe voorspelbaarheid duikt dan opeens het woord ’tryst’ op. En verder: af en toe klopt de opbouw niet; de meeste personages blijven niets meer dan karikaturen; en er staan verschillende non sequiturs in. Een typisch voorbeeld – een uit duizenden – van zijn stijl:
Foto’s van mijn zusje waren er natuurlijk niet. Zij zou Arabella hebben geheten, dat was het enige wat ik van haar wist. Misschien woonde ze in de hemel.
Onvermogen
Het is toch niet te geloven dat iemand dat op durft te schrijven in een boek dat meer dan een bouquetroman wil zijn? Ook vermeldt de hoofdpersoon, zonder enige relevantie, terloops wel tachtig culturele werken: hij las Couperus en weet dat het origineel van Gangsta’s paradise Stevie Wonders Pastime paradise was. Als Van Vlier nou een mooie Couperus-zin had geciteerd…
Het is alsof Van Vlier zijn boek hiermee meer ‘verantwoord’ heeft willen maken. Mocht dat zo zijn, dan is dat meer dan mislukt. Sterker nog: de combinatie van deze pretenties te midden van zo veel overduidelijk onvermogen heeft juist de potentie de lezer af te stoten.