Grote Namen en het begin van het einde voor een platenlabel
Het was ergens in 1943, in het neutrale Zweden. Een muzikaal festival,
orkesten uit zowel Engeland, de Verenigde Staten als Duitsland. Een unieke
gebeurtenis, waarbij muzikale coryfeeën als Malcolm Sargent, Adrian Boult,
Thomas Beecham en zo nog wat anderen probeerden de oorlog voor een moment
te doen vergeten. Sargent, een zachtaardige man van het type dat je alleen
in Evelyn Waugh-romans lijkt tegen te komen, werd na een succesvolle
uitvoering van Mahlers eerste symfonie benaderd door een Duitse collega
die hem toesiste dat hij op een vuurpeloton kon rekenen als Hitler Londen
had veroverd. Uit de hoge hoed van John le Carré? Nee, een glimpje op het
allerschattigste karakter van Herbert von Karajan (1908-1989).
meer afgewogen te beoordelen, maar elk verhaal is ongewild een
afspiegeling van je eigen vooroordelen. Soms kijk je over de
tekortkomingen van een favoriete schrijver, acteur of musicus heen, op
andere tijden zet je de negatieve kanten nog eens aan van iemand waar je
toch al een bloedhekel aan hebt. Elk woord van Harry Mulisch bevestigd
zijn imago van arrogante eigengeiler, Michael Schumacher heeft nog nooit
een overwinning gehaald zonder een achterbakse streek en natúúrlijk is
Bassie schuldig aan belastingfraude.
Ellebogen
O ja, en Herbert von Karajan is de meest perfide artiest die ooit de het
woord ‘musicus’ heeft mogen bezoedelen. Zal ik even opsommen? Karajan was
HEEL fout in de oorlog. Hij probeerde daarna waar hij kon anderen uit
belangrijke posities te ellebogen met geoorloofde maar heel vaak ook
ongeoorloofde middelen. Hij gaf het begrip egomanie een heel nieuwe
betekenis – zo stond hij erop om filmopnamen van zijn uitvoeringen zelf te
regisseren zodat hij er zeker van was dat hij minstens de helft van de
tijd in beeld zou zijn. En dan is er nog die allesverterende
zelfingenomenheid die je ook hier weer tegenkomt: Karajan in Rusland. Net
zoals die hoes met Karajan geleund tegen de neus van Zijn Vliegtuig en de
Karajan-editie, getooid met Janneke Brinkman-achtige waterverfjes van
mevrouw Karajan, die naar de foto te oordelen ooit begonnen moet zijn als
minstens veertig jaar jongere secretaresse. Het wordt allemaal net iets
te veel.
Acht keer Wagner
Maar het allerergste is wel dat Karajan zo’n beetje in zijn eentje
verantwoordelijk is geweest voor de volslagen belachelijke cultus die van
dirigenten sterren heeft gemaakt. Een status waar platenlabels dankbaar
van hebben geprofiteerd overigens, en die zeer ten koste is gegaan van de
rijkheid van het orkestrepertoire. Steeds minder dirigenten toerden rond
bij talloze orkesten met een heel klein arsenaal aan werken – waar een
‘ster’ als Hans Richter aan het einde van de negentiende eeuw elk seizoen
nog een groot aantal nieuwe stukken instudeerde, stelden dirigenten van de
generatie van Karajan zich tevreden met een overanderlijk, ijzeren
repertoire. In die tijd werd het ook normaal dat dezelfde dirigent vijf
keer een Beethoven-cyclus opnam of achtmaal Wagners opera’s integraal
mocht uitbrengen. Daar komt de laatste tijd goddank een beetje kentering
is, maar het heeft de klassieke muziek als creatieve kunstvorm
onnoemelijke schade toegebracht.
Dus voor mij is het wat lastig om een opname van Herbert von Karajan ook
maar enigszins neutraal te beluisteren. Maar soms wordt je door het
noodlot een handje geholpen – deze heruitgave van DG stinkt aan alle
kanten, zelfs als je Karajans charmante persoonlijkheid erbij wegdenkt. De
constatering dat Von Karajan buitengewoon weinig voeling lijkt te hebben
met Russische muziek is nauwelijks nieuw en ik ben ook allerminst de
eerste die hem maakt, maar de puinhopen die verschijnen uit Pjotr Iljitsj
Tsjaikovski’s laatste drie symfonieeën zijn zelfs voor zijn doen wel
uniek.
Versies
Tsjaikovski’s laatste drie symfonieën goed brengen is verdomd moeilijk: deinterpretatie waaraan nog steeds alle andere getoetst dienen te worden is
die van Jevgeni Mravinski met het Leningrads Filharmonisch Orkest, maar
die is inmiddels toch ook alweer een dikke veertig jaar oud. Ik wil niets
afdoen aan de verder uitstekende prestaties van Janssons (Chandos) of
Pletnev (ook DG), maar dezelfde klasse halen ze toch niet helemaal. Ze
zijn echter nog altijd mijlen verheven boven de trage, ongeïnspireerde
(van zowel orkest als dirigent) en onverschillige versies die Karajan
meende te moeten maken. Hij zal ongetwijfeld geweldige Wagners, Brahmsen
en Beethovens hebben neergezet, maar van Tsjaikovski moet hij afblijven en
als iemand dat duidelijk maakt is hijzelf het hier wel. Wat is de
motivatie van DG om ze dan opnieuw uit te brengen? Karajans naam, neem ik
aan. Ik kan echt niet verzinnen wat het anders moet zijn.
De opnamen zijn net iets jonger dan die van Mravinski. Maar waar
Mravinski over bijvoorbeeld het tweede deel van symfonie nummer vijf 12
minuten doet, heeft Karajan daar ruim 15 voor nodig. Tsjaikovski schuwt
het sentiment toch al niet, en juist daarom is het zo belangrijk om hem
‘droog’ te spelen, zonder veel toeters en bellen. Vergelijk het laatste
deel van de vierde maar eens bij Mravinski en Karajan – bij de eerste spat
het con fuoco er van af, bij de laatste wordt het vuur al snel gedoofd.
Elders zijn de verschillen minder extreem, maar het is wel tekenend voor
de ongeïnteresseerdheid van Karajan: hij heeft geen zin in deze stukken,
heeft er ook geen gevoel voor, maar de naam op zich rechtvaardigt
blijkbaar deze heruitgave.
Weg avontuur
Daarmee geeft deze heruitgave nieuwe voeding aan mijn toch al niet
geringe twijfels over de huidige koers van de grote labels in het
algemeen en die van Deutsche Grammophon in het bijzonder. Nu stond het
toch al nooit bekend als buitengewoon vooruitstrevend of innovatief (zowel
in oud als nieuw repertoire), maar de laatste tijd heeft DG wel heel erg
veel aan avontuurlijkheid ingeboet. De recente Miaskovsky-uitgave onder
Järvi was een welkome uitzondering, maar afgezien daarvan hebben we weinig
originele dingen van het label mogen horen. Het is vooral meer van
hetzelfde: weer een stel Bach-partita’s, weer een Symphonie Fantastique of
Turandot, waarvan we er al minstens vijftig hebben. En waarvan DG vindt
dat we er nog eens twintig meer in heruitgaves nodig hebben. Nog steeds
wordt er sterk geteerd op grote namen: Mutter, Von Otter, Abbado, Karajan.
Maar dat gebeurt zonder dat er ook maar de geringste investering in de
toekomst wordt gedaan.
wordt gedirigeerd door Bernard Haitink of Siebe van der Ploeg – het is de
muziek die je moet grijpen, niet de zogenaamd Grote Naam die toevallig het
voorrecht is gegund om voor het orkest te mogen staan. Grote labels gaan
naar het lijkt steeds meer voor de Sterren, voor -steeds minder-
verzekerde ‘return on investment’ van een bijzonder smal repertoire. Het
overzicht van releases voor de komende maanden ziet er niet veel
rooskleuriger uit en een paar afgezaagde en nogal geforceerde
crossover-pogingen zullen daar weinig aan veranderen. Naxos, Hyperion en
Chandos hebben bewezen dat het zowel artistiek als economisch kan lonen
verder te kijken dan ijzeren repertoire of sterrenstatus: als DG, EMI en
Philips willen overleven – al is het maar artistiek- zullen ze dat ook
moeten doen.