Maximum aan indrukken
We gaan voort op het ingeslagen pad en diepen uit ons geheugen op wat we ons het meest herinneren van de voorstellingen die we van dinsdagavond tot en met zaterdag op Oerol zagen. Met een minimum aan aantekeningen, maar een maximum aan indrukken komen we een heel eind, zo bleek ook eerder al. En in opdracht van Toneelgroep Oostpool (zie recensie hieronder) hou ik het dicht bij mezelf.
Lees de recensies van:
Wie kent niet het verhaal van Sneeuwwitje? Maar niet iedereen kent het verhaal van Sneeuwwitje zoals Theater Gnaffel het vertelt, gebaseerd op het boek van Wim Hofman. In dit boek zijn de enge kanten uitvergroot en krijgt de wereldberoemde sprookjesprinses Sneeuwwitje veel meer dan in welk sprookje ook een echt leven, met echte emoties.Dit Sneeuwwitje dat een echt meisje is, boeit. Het is interessant om te horen hoe het meisje zich voelt over het feit dat haar vader altijd weg is en jong sterft en dat haar moeder nogal duidelijk laat merken dat ze niet gewenst is. Het is aangrijpend om mee te krijgen hoe ze verwoede pogingen doet de liefde van haar moeder te winnen en hoe dat steeds niet lukt. En je leeft echt met haar mee als ze wordt opgenomen door de Zeven Dwergen, niet leuk en felgekleurd dit keer, maar grijsgrauw en doodeng. Ze vragen eigenlijk hetzelfde van haar als in het originele sprookje, namelijk poetsen, koken en binnenblijven. De ontzettende nadruk die daar op wordt gelegd in dit verhaal, door griezelige monsterdwergen, maakt het extra naar. Jammer is wel een beetje dat niet alle elementen in het verhaal op die manier worden blootgelegd, dat je sommige delen van het sprookje precies zo krijgt te zien als je ze al kent – die stukken zijn al snel saai, want tja, hoe vaak heb je die niet al gehoord, gezien en gelezen? Van de andere kant: het is fijn dat de moeder en de spiegel er nog inzitten, want zij en haar heerlijk eerlijke spiegelbeeld zorgen voor heel vermakelijke scènes.
We verheugen ons nu al op het gewone meisje achter Doornroosje en het gewone jongetje achter Klein Duimpje.
De voorstelling zelf heeft ook zijn mooie momenten. Bijzondere verhalen van verschillende mensen over angst en hoop. Illustratief is de lompe dame op gouden schoentjes die uit het publiek opstaat, naar voren komt en ons onomwonden meedeelt dat hoop nergens goed voor is, dat je net zo goed geen wensen kan hebben (ze bad als een gek voor een familielid, maar dat ging toch dood toen het acht was) en die later opnieuw opstaat en, zonder het zich te realiseren, vele tientallen wensen over haar ideale wereld op ons afvuurt. Hetzelfde gebeurt met de oudere man, die het leven zowat heeft opgegeven na allerlei ellende en tot overmaat van ramp het overlijden van zijn vrouw, maar die na een droom over haar besluit er alsnog uit te gaan halen wat erin zit. We zijn allemaal anders, maar al zeggen we van niet, we hebben toch wensen, verlangens, hoop.
De toekomst komt eraan, of je wilt of niet, en je kunt maar net zo goed hopen op het beste, lijkt maker Kees Roorda in zijn Eclips te willen zeggen. De mens lijdt immers het meest van het lijden dat hij vreest. Dat gebeurt in ieder geval niet op het einde van de voorstelling, als de eclips daar is en we in plaats van bang te zijn gebroederlijk een bescheiden feestje bouwen om dit heuglijke feit te vieren.
De twee kernleden van het NUT deden uitgebreid onderzoek naar (on)gelukszoekers. Ze hangen hun voorstelling op aan twee opvallende plaatsen binnen dit thema: Bridgend in het zuidwesten van Engeland, zomaar een plaats waar de jeugd zichzelf aan de lopende band van het leven berooft, en Celebration, een plaats geschoeid op de Disney-leest waar de Amerikaanse droom optimaal moet worden geleefd in prachtige huizen omringd door parken en vijvers.
Tijdens hun verhalen over Bridgend en Celebration stellen ze vragen aan het publiek over hun geluksbeleving en onderzoeken ze wat volgens de mensen in het weiland, het weiland waar hun wijk ‘Geluk’ de komende jaren vorm moet krijgen, geluk is. In de loop van de voorstelling blijkt zowel uit de achtergronden over de (on)geluksplaatsen als uit de antwoorden dat het een stuk minder ondefinieerbaar is dan je in eerste instantie denkt. Mooi spel met ieders eigen werkelijkheid. Laat maar komen die tweede (de bouw) en derde fase (de voltooiing) van ‘Geluk’. Maar of we er een huisje kopen, wachten we nog even af – vorig jaar waren de rust en de ruimte van Terschelling misschien nog ideaal ten opzichte van onze kotjes in Amsterdam-Noord en Helmond, maar nu zitten we net zo lekker in ons eigen vrijstaande huis in het prachtige Zuid-Friese landschap.
Omdat ik Thibaud Delpeut heb geïnterviewd over deze voorstelling, heb ik een aardige indruk van wat hij ons wil voorschotelen. Als we dus een koptelefoon krijgen, ben ik niet verbaasd: het geluid moet optimaal in onze oren komen en op de – koude – wind bij de Wierschuur in Oosterend lukt dat niet met alleen speakers, laat staan onversterkt. Wat me wel verbaast, is een deel van de boodschap die ter introductie herhaaldelijk in mijn oren klinkt. Niet die met de instructies over de koptelefoon of dat we niet mogen fotograferen, dat lijkt me logisch, maar wel de afsluiter: Toneelschuur Producties wenst u een prettige voorstelling.
De stem krijgt ongelijk. Het wordt een heel nare, akelig goede, fantastisch indrukwekkende voorstelling. Een voorstelling die van voor tot achter klopt, met aangrijpend spel van een schitterende Wendell Jaspers; sferische trompetklanken en irritant goed spel als griezelige burgemeester van Hans Dagelet; een zwarte vloer die steeds chaotischer en onoverzichtelijk wordt; en in je oren, op de achtergrond, altijd klanken die onderstrepen wat gebeurt. Een voorstelling die me tot grienen beweegt. Niks prettigs aan.
Nog niet eens zozeer om de brute verkrachtingsscene, zelfs niet per se om de doden die te betreuren zijn, maar om de wetenschap na afloop dat het niet afgelopen is, dat mensen elkaar altijd en overal dit soort verschrikkelijke dingen aandoe. Niet voor niets bepaalt Thibaud Delpeut in de invoelbare flashbacks en de koude beschrijvingen van het tribunaal geen tijd en plaats voor de burgeroorlog die we meebeleven. En om het besef dat je sommige van die dingen zelfs wel een beetje begrijpt, ook al wil je dat liever niet toegeven – of zou jij niet een man die je heeft verkracht, misbruikt, vernederd en opgelicht een kogel door de kop jagen als de situatie je de kans bood, zelfs al ben je een begenadigd en ontwikkeld kunstenaar?
“Ik hoorde dat er dit jaar geen pareltjes zijn”, hoorden we geregeld van deze of gene tijdens Oerol. Wij zijn het niet met de zuurpruimen eens. Er waren tal van pareltjes. En dit Nacht is de extra grote parel in het midden van het snoer.
Bonte avond in kerk ET 10
Ksztalt – Toneelgroep Oostpool
ET 10 kerk, Midsland-Noord • 15 juni 2010
Ik…
Ik…?
Ik…!
Ik…?!
…weet niet wat te zeggen. In Ksztalt van Toneelgroep Oostpool zit onder – veel – meer een monoloog waarin kunstcritici worden aangevallen als tweede- of derderangs schrijver die zich een oordeel denken te kunnen aanmeten over de echte kunst. Volgens de genoemde monoloog mag je alles vinden van kunst, als je het maar bij jezelf houdt. De voorstelling is een vormexperiment, gebaseerd op het werk van de eigenzinnige Poolse schrijver Witold Gombrowicz. Een mislukt experiment. Vind ik.
Maar dat ligt natuurlijk aan mij. Van ’s ochtends vroeg tot rond (vroege) etenstijd zaten wij op de fiets en in de bus voor een keur aan kleine voorstellingen van jonge makers. Een bonte stoet aan vormen, van moderne dans via een absurdistische installatie, een verzameling monologen, wat heus toneel en klein aangrijpend muziektheater tot iets vaags op het wad. Lekker in de open lucht, met het zonnetje en de wind op onze kop en met een copieuze lunch tussen de middag. Niet alles even geslaagd, maar met het gewenste pareltje her en der. Daarna een zwaar maal bij de plaatselijke Mexicaan, met als voorgerecht een wonderlijke ontmoeting met een prettig origineel kunstenaarsstel. En toen dus, lekker rozig, geheel voldaan en boordevol indrukken van de dag, in de rij voor Ksztalt.
Waarvan op z’n best de eerste handvol woorden, uitgesproken voor het gesloten gordijn, boeit. Mij boeit, sorry. De ‘ik’ in verschillende tonen uitgesproken maakt nieuwsgierig naar meer. Mij althans wel. De daarop volgende dialoog over maagdelijkheid is een mooie tekst. Maar als het in absurdisme overslaande toneelstukje zonder inleiding overgaat in muziek en dat weer in een monoloog en dat weer in minimaal interactieve poppenkast (een bewerking van Gombrowicz’s Yvonne, prinses van Bourgondië – de poppen zijn prachtige kopieën van de acteurs), ben ik gezien. De kakkerige gekunsteldheid kan mij niet langer vasthouden. En dat geldt voor zeker de helft van het publiek, dat zit te gapen, ligt te dommelen of ronduit zit te slapen. Misschien hebben die ook al zo’n voldane dag achter de rug. Een enkeling die wakker blijft, lacht eens om een flauwe grap in de aaneenschakeling van scènes die mij op hun betere momenten doen denken aan de Warme Winkel, Kassys, Dood Paard en nog wat innovatieve gezelschappen van vandaag de dag.
Onmiskenbaar mooi en intrigerend zijn de oneliners van Gombrowicz, die zowel in de voorstelling op bordjes als vanaf dag 1 van Oerol op verschillende plaatsen op het eiland op plakbriefjes voorkomen. Daar had meer ingezeten. Volgens mij.
Mocht ik deze voorstelling typeren, en dat mag ik, dan kom ik uit op een gevarieerde bonte avond van amateurs en semi-profs in de kerk van ET 10, ook echt zo’n gemeenschapzaaltje waar zulke dingen gehouden worden. Dat hooguit de helft van het publiek gaat staan bij het applaus is veelzeggend: op Oerol krijgt iedere waardeloze scheet een overtuigde staande ovatie.
Toneelgroep Oostpool ging een experiment aan met onverwachte uitkomst. Het experiment op zich is interessant, maar het is een behoorlijk risico met een aaneenschakeling van vormen uitspraken te doen over hoe het zou zijn als die zouden ontbreken. Tenzij het de bedoeling was van de makers dat vrijwel iedereen – zeker niet alleen ik – de zaal uitkomt met de vraag ‘Wat was dit nou?’ en z’n best doet deze avond zo snel mogelijk weer te vergeten; tenzij het gezelschap graag een groot deel van het publiek tegen zich in het harnas wilde jagen, want dan is het experiment wel gelukt. Denk ik.
N.B. Ik las na het schrijven van dit stukje de recensies op de website van Oostpool en snap dat ik het helemaal verkeerd begrepen heb. Er staat zelfs dat pers én publiek de voorstelling goed ontvangen hebben. Ondanks het feit dat ik letterlijk niemand heb gesproken die deze voorstelling goed vond, twijfel ik of ik het wel goed heb gezien. Meet je dus vooral je eigen oordeel aan in de septembertour langs diverse Nederlandse theaters.
De aangrijpende tekst van Rogier Schippers, vol details die een patiënt als Ray onmiskenbaar opvallen, sleurt Fast Car Ray en zijn publiek mee in een verhaal over een dodenrit in zijn favoriete auto, een hypersnelle en ultraluxe BMW. Deze hartverscheurende scène wordt steeds bruut doorsneden door even onthutsende wederwaardigheden over Rays bezoeken aan de dokter, die hij steeds om een pilletje blijft vragen omdat hij gek wordt van zichzelf. Om zich uit te leven ramt hij op een drumstel, gesteund door Jan van Eerd, die een muzikale bijrol in deze voorstelling op zich neemt.
Is dit stuiterende, fantasierijke eerste deel ondanks het invoelbare drama nog af en toe serieus grappig, in deel twee krijgt Ray zijn gedroomde pilletje en kun je hooguit je medelijden met hem weglachen. De haldol krijgt hem nog meer in zijn greep dan zijn ziekte dat deed. Hij wordt een trage schim van zijn snelle zelf, deze Oo-Vee Ray – autorijden zit er natuurlijk niet meer in als je zwaar gedrogeerd bent.
Deze filmische monoloog van een uur, sterk en strak geregisseerd door de jonge Renske van den Broek, vliegt voorbij of het niets is, ondanks de slow motion in de autoscènes en de angstaanjagende vertraging van de arme jongen onder de medicijnen. Knappe prestatie van alle partijen.
Miek Uittenhout bedacht en ontwierp de stolp en regisseerde Lotte Verbeek in deze krachtige rol van opgesloten poppenmeisje dat voortdurend wordt bekeken door honderden ogen. Wie een denderende voorstelling verwacht, vol beweging en variatie, moet lekker wegblijven. Maar wie zich wil en kan laten vangen door een gevangen meisje dat in repeterende bewegingen vecht met haar imago, haar maskers, haar kwetsbaarheid en haar relatie met de buitenwereld, die mag Lollipop beslist niet missen. Zelfs al wil je niet zien hoe ze probeert, vecht, worstelt, hoe ze steeds naakter en echter wordt, je móet kijken. En dat wil zij ook.
In het verdere verloop van haar vast en zeker glorierijke carrière zal Lotte Verbeek nog vaak terugdenken aan haar rol onder de stolp. Ze verbeeldt immers haar voorland, het leven van de groten uit het vak, bij wie publiek en privé, nep en echt, sterk en kwetsbaar dwars door elkaar lopen. Benieuwd hoe deze coming lady er dat vanaf gaat brengen.
Op een nieuwe Oerol-locatie, vast en zeker een van de mooiste plekjes van het eiland, staat de voorstelling – of moeten we zeggen show? – van Kurt Demey. Als de Gehoornde Man vertelt hij over waarheid en leugen, op een veldje tussen de knolvormige boompjes met in de verte uitzicht op de zanderige duinen. Het landschap is een combinatie tussen lieflijk en ruw en ademt de sfeer van een robuust sprookje, wat erg goed past bij de toon en sfeer van de voorstelling. Net als de fantastische begeleidende muziek door Joris Vanvinckenroye, die met strijkstok en vingers de waanzinnigste klanken uit zijn contrabas weet te peuteren.
Na een korte, poëtische introductie over hoe zijn hoorns ooit groeiden, slaat Demey een andere weg in. Hij laat kastanjes rondgaan, nodigt op een gegeven moment de mensen die ze vasthebben uit naar voren te komen en raadt wie de kastanje met welke tekst erop vastheeft. De ene truc volgt daarna op de andere, telkens onderbroken door een poëtisch tekstje over de leugen en de waarheid. Overigens: ik zeg truc, maar veel mensen in het publiek zullen het kleine wondertjes vinden dat de Gehoornde Man weet wie welk water zal drinken, wat de voorletters zijn van de eerste liefde van zo maar een vrouw uit het publiek, wat zo maar een andere vrouw buiten ieders gezichtsveld heeft getekend en welke planeten, dieren en datums drie toeschouwers in hun hoofd hebben. En dat laatste laat hij dan ook nog door een ander uitspreken.
Wie zich steeds de vraag stelt hoe hij dit flikt, mist de charme van de show. Die natuurlijk naast show ook gewoon een voorstelling is en die dus niet alleen trucjes van de illusionist, sinds kort vooral bekend als mentalist, laat zien. Op Wikipedia staat onder mentalisme: ‘Uitgangspunt van mentalisme is echter dat de toeschouwer kritisch genoeg is om de act te herkennen als amusement en onderscheid kan maken tussen theater en werkelijkheid.’ Dat moet dan toch het Belgisch mentalisme zijn, waar Kurt Demey toe wordt gerekend, want in Nederland lopen hele volkstammen blind achter de luxe goochelaars aan en die vinden dat best. Zelfs onder het ontwikkelde, kritische Oerol-publiek stelt Demey velen teleur met zijn antwoord op de vraag of hij bijzondere gaven heeft: ‘Neen’.
Demey geeft niet weg hoe hij het allemaal doet, maar gaat na de voorstelling wel zeer uitgebreid en welwillend het gesprek aan over wat hij zojuist heeft laten zien. Hij wil, zo zegt hij, niet per se een kritisch geluid laten horen over de hocus pocus van zijn ‘collega’s’, maar wil in zijn voorstelling wel dingen zeggen over de waarheid en de leugen en het geloof in wat dan ook. Het jammere is een beetje dat een groot deel van het publiek na afloop denkt vooral een show en geen voorstelling te hebben gezien, dat het vooral heeft geklapt voor de goed opgeloste raadseltjes en dat het na de voorstelling vertrekt zonder nog ooit van gedachten te wisselen over deze bijzondere man die over belangrijke dingen probeert te praten op een heel speciale manier.