Cultuur in impasse
.
Dalrymple (1949) – een pseudoniem van Anthony Daniels – is een gepensioneerde Britse gevangenispsychiater. Hij wordt beschouwd als criticus van het links-liberale gedachtegoed en van utopisch denken in het algemeen. In 2004 verscheen zijn eerste boek in het Nederlands: Leven aan de onderkant.
Invloed
In Profeten en charlatans heeft Veenbaas een aantal essays van Dalrymple samengebracht die deels afkomstig zijn uit diens boek Not with a Bang But a Whimper en deels uit het Amerikaanse maandblad The New Criterion. Het overkoepelende thema van deze bundel is hoe schrijvers ons de wereld laten zien en welke verantwoordelijkheid zij hierin hebben. Een interessant gegeven, zeker in een tijd waarin door de moderne communicatiemiddelen iedereen zonder enige vorm van censuur of nuancering zijn gedachten de wereld in kan storten. Het is knap hoe Dalrymple literaire werken en hun invloed plaatst binnen hun tijdsgeest.
Dalrymple gaat tamelijk ver in zijn overtuiging over de macht van de schrijver. Zo beschrijft hij in het essay over A Clockwork Orange hoe dit boek, en voornamelijk de verfilming ervan, jongeren aanzette tot geweld. Hij verhaalt van een groepsverkrachting die geïnspireerd zou zijn door de film.
Verantwoordelijkheid
De essays in deze bundel gaan over uiteenlopende onderwerpen. Menig denker en schrijver, van Dostojevski tot Jung en van Tolstoj tot Ibsen, wordt kritisch besproken. Wanneer het gaat over de geestelijke gezondheidszorg vlamt Dalrymples eigen frustratie, betrokkenheid, zelfs een vleugje verbittering tussen de regels door. In zijn betoog over de psychiatrie lijkt hij door zijn eigen emoties dusdanig te worden meegesleept dat hij zichzelf zelfs tegenspreekt. Aanvankelijk lijkt hij de psychiatrie te romantiseren, maar na een paar bladzijden schaart hij zich geheel achter de kritiek die de criticus en filosoof Foucault uitte op diezelfde psychiatrie.
Dalrymple, die hamert op de verantwoordelijkheid van schrijvers, eigent zichzelf de ruimte toe om zonder enige vorm van zelfrelativering zijn mening te spuien. Hierbij maakt hij geen onderscheid tussen zijn eigen ervaring en de werkelijkheid, noch tussen de teksten van een schrijver en diens privéleven. Zo geeft hij Foucault een veeg uit de pan door hem neer te zetten als ‘sadistische homofiel’. Dat komt zowel uiterst onsympathiek als kort door de bocht over.
Hoewel de essays zeker alle de moeite van het lezen waard zijn, bekruipt als je lezer tegen de helft van het boek een gevoel van moedeloosheid en lamlendigheid. En naast ‘hoe schrijvers ons de wereld laten zien’, rijst wellicht de vraag ‘hoe laat Dalrymple ons de wereld zien?’ En in dit geval ook ‘hoe laat Veenbaas ons de wereld zien die Dalrymple schetst?’
Gemopper
Veenbaas is fan van Dalrymple, zoveel is duidelijk uit zijn voorwoord waarin de woorden ‘voortreffelijke stilistische capaciteiten’, ‘verfrissend’ en ‘geestig’ vallen. Hoewel de materie interessant is, veel valt er niet te lachen, integendeel. Veenbaas lijkt ook met Dalrymple op één lijn te zitten wat betreft de mening dat ‘onze cultuur in een impasse verkeert’. Niet iedereen zal het hiermee eens zijn.
Ondanks het feit dat er in de keuze die Veenbaas heeft gemaakt uit de essays van Dalrymple veel interessante onderwerpen de revue passeren, blijft vooral het beeld hangen van een mopperende oude man. Zo een die met een pijp in zijn mondhoek mompelt ‘dat vroeger alles beter was’ en ‘de hedendaagse jeugd verloren is’. Waarschijnlijk bereikt hij op deze manier echter allesbehalve die hedendaagse jeugd; je kunt je afvragen hoe effectief zijn negativisme eigenlijk is.