Boeken / Non-fictie

Denken in verhalen

recensie: Willem Jan Otten - Onze lieve vrouwe van de schemering

‘Wat ik u te vertellen heb gaat steeds over hetzelfde: hoe en waarom raak ik betrokken bij een verhaal, toneelstuk, een film.’ Dat is de samenvatting die Willem Jan Otten (1951) geeft voor een reeks gastcolleges aan de Freie Universität in Berlijn. De teksten van de colleges zijn opgenomen in zijn bundel Onze lieve vrouwe van de schemering. Het is ook de noemer waaronder nagenoeg al zijn overige artikelen in deze bundel zijn te scharen.

Otten schrijft sinds 1973 romans, gedichten, toneel, kritieken en essays. In 2005 ontving hij de Libris Literatuurprijs voor zijn roman Specht en zoon. In Onze lieve vrouwe van de schemering zijn, behalve de genoemde colleges, essays verzameld die eerder verschenen in literaire tijdschriften en culturele bijlagen van Trouw en NRC Handelsblad. Verder zijn er enkele gelegenheidsredes en –stukken in opgenomen.

Otten denkt na en schrijft over verhalende kunst, en vat dat breed op. Hij besteedt aandacht aan poëzie, romans, films, jeugdliteratuur. Aantrekkelijk aan zijn benadering is de diversiteit aan kunstenaars die hij onder de loep neemt. Hij analyseert even consciëntieus het werk van J. K. Rowling als dat van Shakespeare. Ook zijn cinematografische belangstelling is divers. Hij gaat onder meer in op de films Back to the future en Smoke. Hij schrijft over de nagenoeg vergeten Nederlandse dichters Chris J. van Geel en Willem de Mérode, maar ook over de televisievertoning van de pornoklassieker Deep Throat. Ook schrijft hij over zijn eigen geloofsbeleving.

Katholicisme
De op latere leeftijd tot het katholicisme bekeerde Otten formuleert uiterst nauwkeurig en bedient zich daarbij van in onbruik geraakte woorden als ‘geplogenheid’, ‘aanminnigheid’ en ‘ondelgbaar’. Het is kenmerkend voor de zeer persoonlijke zoektocht langs zijn eigen fascinaties. De stukken staan op zichzelf en vormen geen bijdragen aan een of ander debat. Echte opponenten lijkt hij niet te hebben, of het moeten al te nadrukkelijke ongelovigen zijn. Éénmaal gaat er een sneer in die richting:  ‘Het idee dat de tijd alleen maar in één richting verstrijkt is een intellectuele gotspe, echt iets voor darwinisten, marxisten en Dawkins.’

Echter, over het algemeen besteedt Otten geen energie aan het bestrijden van andermans ideeën, maar het onderzoeken van zijn eigen:

Mijn literatuuropvatting zou je orthodox kunnen noemen. (…) Elk verhalend kunstwerk is een manier om te ontdekken wat er al is, een mysterie dat altijd weer het ene bewustzijn, het ene scheppend organisme van de ene kunstenaar, de ene lezer, de ene realiseerder nodig heeft om beseft te worden. Gevat. Opgevangen. En wat er opgevangen wordt is steeds hetzelfde raadsel, dat de spiegel van verhalen en scènes nodig heeft om weerkaatst, en door het menselijk bewustzijn gekend te worden: het mysterie van de vrije wil.

De stukken en passages die gaan over zijn geloof en met name over de betekenis van bidden, zijn voor de niet–gelovige minder toegankelijk. Maar er is grote verwantschap tussen Ottens poëzie– en geloofsopvatting. ‘Een gedicht (…) vangt poëzie op, zoals een religie God opvangt. En dus niet vangt.’ Daar lijkt zich een antwoord op zijn beginvraag schuil te houden. Otten raakt betrokken bij verhalen zodra hij glimpen meent op te vangen van ‘steeds hetzelfde raadsel’. Onze lieve vrouwe van de schemering bevat ook een aantal gelegenheidsstukken en enige onderlinge overlap is onvermijdelijk. Maar alles zo bijeen geeft het een mooi overzicht van Ottens denken over kunst.