Espers blijft zich ontwikkelen
Espers zijn wezens die kunnen waarnemen zonder hun zintuigen te gebruiken, anders gezegd, die dingen kunnen ervaren die aan normale mensen voorbij gaan. Het is ook de naam van een progressief folksextet, dat met III zojuist een sfeervol en avontuurlijk album heeft afgeleverd.
Na de release van II in 2006 is het even angstvallig stil geweest rond Espers. De bandleden stortten zich voortdurend in andere projecten, als producer, gastmuzikant of soloartiest. Gelukkig hebben alle bandleden toch weer de moeite genomen hun agenda’s naast elkaar te leggen om een opvolger te maken.
Een stapje verder dan II
III borduurt voort op het geluid van voorganger II, en is meer rockgeoriënteerd dan het titelloze debuut en het coveralbum The Weed Tree. Het valt direct op dat de band afstand heeft genomen van de tot voor kort kenmerkende treurige en ingetogen sfeer. De akkoorden waarmee ‘I Can’t See Clear’ de cd opent laten dit meteen horen. Leadzangeres Meg Baird brengt nog steeds melancholische teksten met haar kenmerkende ijle stemgeluid, maar er gloort hoop aan de horizon. Brook Sietinsons en Baird leggen de basis met hun akoestische gitaren. Greg Weeks laat zijn elektrische gitaar weelderig scheuren, maar zijn spel is melodieuzer en beter gedoseerd dan voorheen. Drummer Otto Hauser ondersteunt het geheel met zijn subtiele spel en daarmee is de basis van het geluid van III gelegd.
‘The Road of Golden Dust’ sluit naadloos aan op de opener. Voor het eerst hoor je hier de kenmerkende samenzang van Baird en Weeks. Op ‘Caroline’ is het de cello van Helena Espvall die de aandacht trekt en die verderop in het nummer bijval krijgt van Weeks’ elementaire elektronische fluitjes. Zo heeft ieder nummer zijn eigen muzikale kenmerken. Bij het door Weeks gezongen ‘That Which Darkly Thrives’ zijn het de slidegitaar en elektronische drones die verrassen. In de song ‘Sightings’ gebruikt Espvall haar cello om in het vioolregister een thema neer te zetten, dat vervolgens door de elektrische gitaar wordt overgenomen.
Op ‘Another Moon Song’ combineert Esper een bluesy gitaarrif met een mellotronpartij. ‘Colony’ opent met een dreigende drumroffel, wellicht een subtiele referentie aan het gelijknamige nummer van Joy Division. Weeks komt ditmaal met een elektrische pianopartij op de proppen. Een van de hoogtepunten is het gedreven ‘Meridian’, waarin de samenzang van Weeks en Baird klinkt als een klok. Met het Keltische, sprookjesachtige ‘Trollslända’ sluit Espers de cd op welhaast opbeurende wijze af.
Uitgebalanceerd geheel
Al met al is III een stap vooruit vergeleken met II. Voorheen zat het experiment nog wel eens de emotionele zeggingskracht in de weg, nu vormen de verschillende elementen van de Espers-sound een uitgebalanceerd geheel. Toegankelijk is de muziek van Espers nog steeds niet te noemen. Daarvoor is zij te avontuurlijk en, het moet gezegd, te afstandelijk. Evengoed zouden liefhebbers van Fleet Foxes of een progrockband als Porcupine Tree best wel eens aangenaam verrast kunnen zijn.