Onder een slecht gesternte geboren
.
Zo begint het is de vijfde en meest ambitieuze roman van Jan van Mersbergen. Het is een fragmentarisch verhaal verteld vanuit het perspectief van drie vrouwen en soms een hond. De vrouwen zijn elk op hun eigen wijze getroffen door een drama: een acht dagen oude baby is doodgebeten door de hond des huizes.
De hond
Evana bevalt daags na het drama van een jongetje, maar haar prille geluk lijkt voorgoed verstoord als ze het nieuwsbericht leest over de hond en de baby. Edyta is een Poolse moeder die haar kind achtergelaten heeft om in Nederland geld te verdienen als thuishulp. Ze ziet dat de hond op televisie dezelfde is als op de foto’s in het huis van haar patiënt Chris. En Emma, die acht dagen geleden moeder werd en denkt: ‘En dan nemen we een hond.’
Die hond heet Sirius, naar de ster die ook wel de Hondsster wordt genoemd. Hij is opgeduikeld uit een vuilniscontainer. Sirius is eerst verzorgd door het jonge meisje Evana, werd daarna opgehaald door Chris, die ‘het monster’ in zijn winkeltje inzette tegen straattuig, tot hij er vanwege zijn ziekte afstand van moest doen. Tot slot werd hij opgehaald door Emma, want Emma wilde een hond toen zij en haar man verhuisden naar het platteland.
Medelijden
Elk op hun eigen manier voelen de vrouwen zich onmachtig en schuldig en omdat ze die gevoelens niet kwijt kunnen, worden ze ook eenzaam. Emma, het hardst getroffen, reconstrueert in de doodse stilte van haar huis wat er gebeurd is. Denkend aan de baby vraagt ze zich af wanneer ‘zijn vader’ de foto’s zal ontwikkelen. ‘Waarom noemt ze hem zijn vader?’
Zo omschrijft Van Mersbergen de verwijdering die tussen Emma en haar man ontstaat. Dit nauwelijks benoemen van gevoelens, het veelvuldig laten zwijgen van de personages doet zich voor als de meest vanzelfsprekende verbeelding van het leed dat geen woorden heeft. Van Mersbergen dwingt de lezer zich bewust in te leven in de personages, hun leegte en pijn zelf in te vullen. Hij dwingt je tot medelijden.
Media
Op de achtergrond van het drama roert zich de maatschappij. Bij al het studeerkamergekrakeel over het al dan niet voldoende aanwezige straatrumoer in de literatuur, wordt nog weleens vergeten dat ‘de straat’ ook aanwezig kan zijn als ze vanachter half gesloten gordijnen bekeken wordt. Evana en Edyta weten van het drama doordat het lokale nieuws breeduit in de nationale media wordt behandeld. Er zijn straatinterviews met buurtbewoners en vele deskundigen.
‘In feite is niet de hond schuldig, maar de mensen die de hond opgevoed hebben’, zegt zo’n deskundige en Evana hoort het en je denkt wat zij moet denken: ik heb die hond opgevoed. Later, als een vrouw van het borstvoedingscentrum langs komt, gaat haar schuldgevoel over in angst:
Ik ben bang dat hij groot wordt.
Dat is ook eng.
Evana schudt haar hoofd.
Ik bedoel, ik ben bang voor wat hij wordt, later.
Dat hoeft niet.
Nou. Dat hoeft wel.
De immigratieproblematiek, het leven van de sociale onderklasse, huwelijk versus carrière, de werking van de media; de maatschappij is op vrijwel elke bladzijde aanwezig. Maar Van Mersbergen meet zich geen oordeel aan, hij beschrijft de processen zoals ze zijn. De focus ligt op de persoonlijke beleving van het drama, maar de roman laat ook zien hoe een ogenschijnlijk particulier voorval niet los staat van de samenleving waarin het zich afspeelt.
Menselijkheid
Zo begint het is niet bepaald een vrolijk boek, maar Van Mersbergen is niet een schrijver die zijn personages achterlaat in een uitzichtloze poel van onmacht en eenzaamheid, bij alle rampspoed is pessimisme hem vreemd. Net als zijn vorige roman, Morgen zijn we in Pamplona, mondt de roman uit in een zoektocht naar een moraal.
Voorzichtig verschijnen er lichtpuntjes in de levens van de drie vrouwen. Geluiden vullen behoedzaam de stiltes, woorden verdringen het zwijgen. En daarmee, even terughoudend, raakt de roman aan een menselijke essentie: het is – of zou moeten zijn – onze aard om door te gaan, om te leven zelfs met het leed waarmee niet te leven valt.