‘Bij migratie is het verlies altijd groter dan de winst’
Hij is een uiterst vriendelijke man die, achter het spreekgestoelte, zijn woorden zichtbaar weegt. Maar in zijn lezing tijdens Winternachten geeft Nuruddin Farah de westerse wereld en ook Nederland er flink van langs. Migranten, vooral moslims, worden door de inwoners van het gastland stelselmatig weggekeken, stelt hij. In een vraaggesprek probeert Kristien Hemmerechts er nog achter te komen of hij het werkelijk allemaal zo negatief ziet. Ja, zegt hij, zo somber is het nou eenmaal.
De drieënzestigjarige auteur wordt beschouwd als een van de belangrijkste schrijvers van Afrika en wordt genoemd als Nobelprijskandidaat. De Somaliër heeft in 1970 om politieke redenen zijn land moeten verlaten. Inmiddels zou hij er kunnen terugkeren, maar hij kiest nu vrijwillig voor een migrantenbestaan. Farah woont sinds enkele jaren in Kaapstad. Niettemin heeft hij naar eigen zeggen een zeer sterk gevoel van Somaliness; een mengeling van verlangen naar het seculiere Somalië van voor het begin van de burgeroorlog in 1991 en het besef van uniciteit van de Somaliërs binnen Afrika.
In zijn romans speelt zijn geboorteland een belangrijke rol. Daarnaast schrijft hij over het migrantenbestaan. Het streven naar een kosmopolitisch leven, of juist het terugkeren naar de geïsoleerde gemeenschap van herkomst, is een terugkerend thema in zijn werk. Zijn eigen ervaringen als landverhuizer beschrijft hij in zijn eerste roman From a crooked rib (1970). Hij werkt momenteel aan het derde deel van een trilogie, waarvan Links in 2003 verscheen en Knots in 2007. Naast zijn literaire activiteiten is hij betrokken bij de vredesonderhandelingen die in Somalië gevoerd worden om een einde te maken aan de jarenlange periode van bestuurlijke chaos en extreme armoede.
Nuruddin Farah (foto: Brigitte Friedrich) |
B
ot
Farah hangt zijn betoog op aan persoonlijke anekdotes, zoals zijn eerste bezoek aan Parijs in het begin van de jaren zeventig. Ontmoetingen met Afrikaanse migranten aldaar brachten hem op de kwestie van identiteit: wordt een mens daarmee geboren of verwerft hij het in de loop van zijn leven? De eerste generatie migranten verkeert een leven lang in een ‘rauwe tussentoestand’, tussen twee culturen. Die generatie gaat gebukt onder het gewicht van de oude ethos van het moederland en is niet in staat de verbintenis daarmee aan haar kinderen door te geven.
Vergeleken met de jaren zeventig en met name sinds de aanslagen van elf september is in de ogen van Farah de houding van de westerse wereld ten aanzien van migranten uit Afrika en andere ontwikkelingslanden sterk verslechterd. In de identiteit van mensen – in het bijzonder die van moslims – is religie een bepalend element geworden. De houding van westerlingen ten aanzien van moslims is negatief: ‘Je kunt rustig zeggen dat Europeanen na elf september een inherente discriminatie aan de dag leggen jegens moslims, waar die ook vandaan komen. Ze behandelen Afrikanen die zowel zwart als moslim zijn met minachting en bekijken andere moslims met angst en beven. Waar rassendiscriminatie jegens zwarten in deze tijd subtiele vormen kan aannemen, is de manier waarop ze met moslims omgaan zonder meer bot en spottend.’
Cosmetisch?
Wat opvalt aan de uitspraken van Farah is de stelligheid ervan en de algemene geldigheid die hij ze meegeeft. Zo stelt hij dat: ‘Afrikaanse migranten in Frankrijk onderaan de voedselketen staan, waarschijnlijk onopgeleid en mogelijk werkeloos zijn, dat hun gezelschap gemeden wordt, dat skinheads hun huizen bestoken met brandbommen en dat hun aanwezigheid botst met politici, onrustzaaiers en leuzenroepers’. Hij vervolgt: ‘We weten dat politici de kiezers op hun hand proberen te krijgen met lastercampagnes in Frankrijk, Oostenrijk en Nederland en dat een handvol rechtse polemisten de lokale bevolking opzweept tot hysterie’. Evenmin schroomt hij ervoor boude, maar door hun oncontroleerbaarheid lastig bediscussieerbare observaties te gebruiken als argumenten. ‘Bij bushaltes en in de aankomst- en vertrekhal van luchthavens herinneren Europeanen mensen die zich door hun huidskleur of hun kleding onderscheiden er graag aan dat ze niet van hier zijn; velen vragen aan hen wanneer ze teruggaan naar waar ze vandaan komen.’ Het verbaast Farah dan ook niet dat veel migranten terugkeren naar Afrika om het ‘Euroracisme’ te vermijden.
In het nagesprek dat de Vlaamse schrijfster Kristien Hemmerechts met Farah had, wijst ze op het pessimisme waarmee zijn betoog doordrenkt is. Hij bevestigt dat: ‘Voor iedere migrant geldt dat het verlies groter is dan de winst. Migranten vinden het niet fijn hier. Europeanen laten hen weten dat ze hier niet welkom zijn.’ Hemmerechts doet verschillende pogingen om door de muur van generalisaties heen te breken, maar haar gesprekspartner heeft geen neiging tot relativering. Farah geeft genoeg openingen in zijn redenering om inconsistenties aan te tonen, maar Hemmerechts maakt daar geen gebruik van. Als ze benadrukt dat er toch op zijn minst door sómmigen in Nederland pogingen worden ondernomen om de volledige identiteit van niet-westerse migranten te erkennen, kan Farah niet anders dan te benadrukken: uitsluiting is overal. ‘Dus ook dit festival is enkel cosmetisch?’ vraagt Hemmerechts. Het lijkt slechts uit beleefdheid dat Farah die vraag niet bevestigt.