Boeken / Fictie

Vrolijke droefenis

recensie: Keith Gessen (vert. Paul van der Lecq) - Al die droevige jonge literaire mannen

Een roman met de titel Al die droevige jonge literaire mannen roept een beeld op van getormenteerde, zwaarmoedige en al te artistieke helden vol dromen over een groots en meeslepend meesterwerk. Maar verwacht van auteur Keith Gessen geen somberheid, geen melancholie, geen weltschmerz, geen spleen. Zijn portret van drie droevige jonge literaire mannen is vrolijk en opbeurend.

Zelf doet Keith Gessen, geboren in de Sovjet-Unie (1975) en op zijn zesde met familie geëmigreerd naar de Verenigde Staten, het als jonge literaire man uitstekend. Hij schreef als criticus onder andere voor The New Yorker en is medeoprichter van het literaire tijdschrift N+1. Hij volgde de opleiding creative writing aan de Syracuse University, maar studeerde naar eigen zeggen niet af omdat hij het laatste vereiste verhaal niet inleverde.

Met All the Sad Young Literary Men zal Gessen zijn studie niet meer afronden, maar lost hij wel de belofte van zijn universitaire en literaire bestaan in. Gessen verhaalt in zijn roman over Mark, Sam en Keith die zich elk op eigen wijze in het leven staande proberen te houden. Dat is met een karig studentenloon en altijd maar weer gecompliceerde relaties moeilijk genoeg. Daarnaast hebben ze ook nog eens grootse intellectuele aspiraties.

Lenin

Mark is te jong in het huwelijk getreden met de Russische Sasha en schrijft een proefschrift over de mensjewieken, de revolutionaire tegenhanger van Lenins bolsjewieken. Zijn huwelijk loopt op de klippen, waarna Mark, onder andere door porno en internetdaten, vooral op relationeel gebied de nodige zorgen heeft.

Het zou weleens heel wat meer dan een paar weken kunnen duren om van haar af te komen. Misschien wel een paar maanden. (…) Deed hij er niet beter aan ze allebei die narigheid te besparen? Maar Mark was al in geen maanden met een vrouw naar bed geweest. Wat zou Lenin doen? Lenin zou de bedenkingen van Mark omschrijven als sociaaldemocratische scrupules.

Sam ziet zichzelf als toekomstig schrijver van de grote zionistische roman, maar hij is nauwelijks behept met enige relevante kennis. Om daar verandering in te brengen, waagt hij uiteindelijk de afreis richting het beloofde land en de bezette gebieden. Zijn ‘studiereis’ is grotendeels een soort kwajongensavontuur. Zo is hij een keer ’s nachts op pad met een paar Palestijnse broers en een van hen gooit een steen naar een Israëlische tank.

De kei had de tank geraakt! En een lawaai dat het maakte! En ondanks alle hummus die hij gegeten had, rende Sam net als de broers het steegje uit (…). Sam kon niet meer ophouden met lachen, lachen, lachen, zelfs nog tijdens het rennen.

Keith is een (oud-)student aan Harvard die zijn geld verdient met een typisch studentenbaantje, maar zichzelf beschouwt als toekomstig politiek commentator. Al zijn vrienden ziet hij advocaat worden en in het huwelijk treden, maar zelf gelooft hij steeds minder op beide gebieden succes of geluk te kunnen vinden. Zijn veel jongere vriendin wordt ongewenst zwanger.

Weer een zelfmoordaanslag in Irak. Nog een zelfmoordaanslag in Irak. De soennieten en sjiieten waren eropuit elkaar af te slachten. Gwyn wist dat allemaal heel goed; ze werkte bij een kwaliteitsblad. En dan gingen wij een kindje op de wereld zetten, op deze wereld? Nee, echt, ik was dol op kindjes. Maar wilde iemand alsjeblieft een andere wereld voor me zoeken?

Gessens personages hebben problemen te over, stellen zichzelf veel te grote doelen, en hebben hun leven niet in de hand, maar altijd lijkt alles een grap, of kan met een grap worden afgedaan. Geen spoortje romantisch zelfbeklag van de aan de wereld lijdende jonge kunstenaar. Maar dat is de oppervlakte. De romantische held verkleint de wereldgeschiedenis tot ze binnen de grenzen van zijn egocentrische zielenroerselen past. Gessen kiest voor een ogenschijnlijk tegengestelde held, die echter precies hetzelfde doet: van liefdesverdriet tot terrorisme, voor Mark, Sam of Keith is het nooit groter dan de eigen, kleine leefwereld. En daarin is het al met al onbezorgd leven. Want het land mag dan al zes jaar uitgeleverd zijn aan Bush’ wanbeleid, zoals Keith vindt, op maandag wordt nog gewoon de vuilnis opgehaald.

Bemoedigend

Het effect van deze ironische heldenweergave is tweeledig. Allereerst wordt een traditionele literaire held (de droevige jonge literaire man) binnenstebuiten gekeerd, soms zelfs geridiculiseerd. Met de humoristische stijl lijkt Gessen vooral een bemoedigend woordje tot zijn personages te willen richten. Al die droevige jonge literaire mannen, lijkt hij te zeggen, moeten zich niet zo aanstellen. Het is alsof hij ze telkens weer een kameraadschappelijk klapje op de schouders geeft en tegen ze zegt: ‘Kom op, jongens. Jullie lijden echt niet meer dan je minder ambitieuze, literaire medemens.’

Daarnaast maakt Gessen duidelijk dat ambitie en het verkleinen van de wereld niet samengaan. Willen zijn personages echt iets bereiken, dan moeten ze zichzelf opzij zetten, hun blik verruimen en positie kiezen binnen het grotere geheel dat de wereldgeschiedenis vormt. Echt bemoedigend wordt het dan ook, vooral voor de lezer, als Gessen zijn personages ten slotte toch bewuste, volwassen keuzes laat maken. Al blijft ook dan, gelukkig, de kwinkslag niet achterwege.