Het harde leven in een prachtige streek
In haar roman De mensen van Zelary beschrijft Kveta Legátová geen straatrumoer, maar het alledaagse leven in een bergdorp. Ze toont het leven in en met de natuur, de kroeg en de kerk. De roman is opgebouwd uit een verknoping van min of meer op zichzelf staande verhalen. Het verbindende element tussen deze verhalen wordt gevormd door het verschijnen van steeds dezelfde personages in steeds dezelfde omgeving.
Kveta Legátová, pseudoniem voor Vera Hofmanova (geboren in 1919), heeft de door haar vastgelegde verhalen gehoord en ten dele zelf ervaren in de tijd dat zij als onderwijzeres in de afgelegen bergstreek Kopanice aangesteld was. Deze strafmaatregel had zij te danken aan het feit dat zij geen lid van de communistische partij was, en ook niet van plan was dit te worden. Legátová heeft deze verhalen, die spelen in het midden van de 20e eeuw en ook rond die tijd geschreven zijn, pas in 2001 gepubliceerd. Zij ontving voor dit werk de Tsjechische Staatsprijs voor Literatuur. Tevens is het boek verfilmd en heeft het in 2004 een Oscarnominatie gekregen voor de beste buitenlandstalige film.
Bewoners
In elk van de hoofdstukken krijgt het leven van een van de dorpsbewoners de hoofdrol. Zo heeft vroedvrouw en kruidenvrouwtje Lucka, samen met de priester, in de dorpsgemeenschap een bepalende rol. Lucka neemt geen blad voor de mond wanneer zij mannen uit het dorp de waarheid zegt en geen enkel huis in de streek heeft geheimen voor haar. Ze is erg gesteld op rekenwonder Zena en is bijna dagelijks bij haar te vinden. Zena weet overal geld uit te slaan. Ze begint daar van jongs af aan al mee door het rondbrengen van melk en het verkopen van handwerkjes. Er staat haar dan ook al duidelijk voor ogen waar ze later wil wonen; op een stuk weide bij het dorp met schitterend uitzicht.
De jongen Vratislav Lipka wordt als wees naar een klooster gebracht, maar door toedoen van een van de zusters, die in hem haar broer herkent, weer teruggebracht naar het dorp. Zijn voorgeschiedenis komt later in het boek naar voren: Legátová schetst ons zijn gewelddadige oom Michal, maar ook zijn vriendschap met de fantasievolle en leergierige Helenka. En zo gaat het met de meeste personages. Geen van de levensverhalen komt chronologisch tot stand. De gebroken ribben van de knappe, katholieke Zuzanka, die haar ouderlijk huis verlaat voor de protestante Marek, blijken later toch een andere oorzaak te hebben dan door Lucka wordt aangenomen. Dit houdt je fantasie levend en maakt je gaandeweg dan ook steeds nieuwsgieriger naar de invulling van de open plekken.
Natuur
In een interview heeft Legátová te kennen gegeven dat het leven voor de dorpsbewoners hard was. De mensen waren erg arm en de leefregels waren archaïsch, maar wel duidelijk. Duidelijk zijn ze inderdaad: vaders voeden op met straffe hand, moeders sloven in huis en het kinderleven is nog een onschuldig stadium waarin alle mogelijkheden open liggen. Ook is de natuur nog alom tegenwoordig. Het landleven mag dan hard zijn, het blijkt aanleiding te geven tot bijna euforische gevoelens:
“De weg was gevaarlijk, maar de voerman, rechtop en met de benen wijd uiteen, maande het paard tot een snellere draf. De wind rukte aan zijn haren, verdoofde hem, striemde ijzig over zijn vooruitgestoken borst, maar de man lachte, bedwelmd door de rit, hij lachte met een droge mond en over zijn wangen stroomden tranen.”
Het schone, het overweldigende, maar ook het ongenaakbare van de natuur krijgt in het hele boek regelmatig nadruk. Het eerste hoofdstuk ontaardt mede hierdoor bijna in een karikatuur van het romantische dorpsleven van 50 jaar geleden. Het is even doorzetten, maar vanaf het tweede hoofdstuk verdwijnen dit soort beschrijvingen iets naar de achtergrond en gaat je aandacht uit naar de belevenissen van de verschillende dorpsbewoners.
Legátová gebruikt vaak beelden die wij nu als cliché ervaren. Zo “schuifelden oude vrouwen met bundels sprokkelhout op hun kromme rug”. Bijna onvermijdelijk, gezien de periode waarin de verhalen zijn opgetekend, krijgt de roman daardoor een nogal gedateerde indruk. Dit wordt nog versterkt door het gebruik van woorden als ‘wildebras’, ‘knorrig’ of ‘snotneus’. Het dorp en zijn bewoners komen desondanks tot leven door de indringende gebeurtenissen die in het leven van ieder van hen voorvallen. Legátová wordt niet sentimenteel of melodramatisch bij dit alles en weet haar beschrijvingen vaart te geven waar het haar personages betreft. De vele natuurverwijzingen en het ouderwets aandoende taalgebruik creëren tijdens het lezen van deze knap geconstrueerde roman helaas een zekere afstand tot de hoofdpersonen en leiden vaak tot irritatie.