Reisje naar het eind van de taal
Twee bevriende koppels met een overduidelijk teveel aan kapitaalkracht en een nijpend tekort aan entertainment, besluiten op reis te gaan naar een ravissante villa in Zuid-Italië. In een opwelling vraagt Karen, uit te spreken als Kerren, haar ex Martin, een gerateerde kunstschilder, mee met in zijn zog diens nog studerende vriendin. Onder het motto: hoe meer zielen, hoe meer vreugd vertrekken ze op wat de vakantie van hun leven moet worden, maar stelselmatig uitdraait op een gigantisch fiasco.
De hele trip begint al verkeerd wanneer Karen en Martin door omstandigheden samen moeten nakomen, maar daarbij hopeloos de weg kwijtraken. Tijdens hun omzwervingen rijden ze een geit dood, waarvoor ze fors mogen betalen. Beetje bij beetje leert Jaeggi ons hoe in de beschreven contreien geiten vereerd worden als edele dieren, hoe vreemd dat voor ons ook moge lijken. Ondertussen wacht de rest van het gezelschap in de ziedende hitte af. De ondraaglijke warmte maakt van de droomvilla een moeilijk te vertoeven oord en Eva, Martins vriendin, voelt de jaloezie aan zich vreten. Boukje stort zich vol overgave op het huishouden en Fulco op de gestage vervuiling van het zwembad met sigarettenpeuken en etensresten. Wanneer Martin terugkomt, kan hij Karens aanwezigheid nog moeilijk verdragen, maar hij slaagt er toch in nog enige diplomatie aan de dag te leggen aangezien het één van zijn persoonlijke doelen deze vakantie is zijn schilderijen aan Fulco te verpatsen. En zo begint alles toch nog zijn gangetje te gaan op hun droomvakantie. Of niet? Boukje krijgt aanvallen van hysterie als blijkt dat ze toch niet zwanger heeft kunnen worden en Robbert beantwoordt die met ongevoeligheid. Fulco zwerft op een avond dronken door de dorpskern. Er wordt een geit gebracht als welkomstgeschenk van de plaatselijke bevolking, maar de dames gooien die nietsvermoedend weg. De vakantie kabbelt van kwaad naar erger, tot bij een kritische hysterie-aanval van Boukje iedereen behalve Robbert de koffers pakt en op weg gaat naar Nederland.
Karikaturale figuren
Met Edele Dieren schreef Adriaan Jaeggi een hilarische karikatuur van de welgestelde toerist die elke weldenkende lezer minacht, maar toch zo nu en dan, zij het stiekem, in zichzelf voelt bovenkomen. Jaeggi schept een zestal personages die elk een zekere vorm van afstotelijkheid in zich dragen, maar desondanks schrijnend herkenbaar zijn. Zijn vertelling is grappig, bij momenten zelfs geniaal en bovendien op een bepaalde manier ook spannend. Hoewel een zo fijne beschrijving van deze karikaturale figuren op zich misschien ook al voldoende stof voor een roman zou kunnen zijn, voegt hij er een ronduit boeiende plot aan toe, die je ademloos laat verder lezen.
Jaeggi’s tekst is bovendien ook doorspekt met verwijzingen naar films en boeken, die een mooie extra dimensie aan het boek geven. Geniaal is ook de woordhumor die hij gebruikt om de onbeholpenheid van de Hollandse toerist in het buitenland te beschrijven. Zijn personages maken bij tijd en wijlen een reisje naar het eind van de taal. Ik denk hierbij aan de scène waarin Martin in het politiebureau zit met Karen om de door hen aangereden geit te vergoeden. Wanneer ze steeds opnieuw het woord capra hoort vallen, roept Karen verschrikt uit dat ze waarschijnlijk gecarjacked worden. Prachtig is ook de anekdote over vier Nederlanders die, in de overtuiging dat je maar sterk genoeg het inheemse accent moet imiteren om door de autochtone bevolking begrepen te worden, om een extra glas vragen en verbouwereerd toekijken hoe de Franse ober een ijsje aandraagt.
Kortom, er valt weinig slechts te zeggen over dit lichtvoetig confronterende boek over de toerist in ieder van ons. Waar de meeste vakantielectuur zich vaak verliest in luchtigheid of in al te voorspelbare dramatiek, schreef Jaeggi iets dat in zijn luchtigheid toch een spanningsveld optrekt waaronder het bij wijlen ongemakkelijk wordt. Echt iets voor in de koffer, dus!