De drang niet te veel, niet te vaak te leven
Zelden loopt een romanpersonage over van levenslust. Meestal loopt het pagina’s lang te drentelen, ondertussen opzichtig mijmerend over de zin van zijn bestaan. Gebeurtenissen worden uitgevlooid alsof zelfs naar de bakker gaan maatschappelijk belang heeft en tussen dit gebadineer door ontwikkelt zich in de verte iets dat lijken moet op -jawel- een verhaal. Al een poos geleden liep er op Bloomsday een dergelijk personage door de hoerenbuurt zijn taal te vinden, toch blijft dit type personage dat door de auteur uit wandelen gestuurd wordt naar de zin van het leven verrassend populair.
Er zijn echter gradaties. Eén van die gradaties is Laurent Graff, die in zijn verhaal een jongeling binnensleept die reflectie en lethargie opblaast tot monstrueuze proporties. Waar meestal de achterflap een plagerige uitnodiging tot lezen wil zijn, is de achterflap van Gelukkige dagen niet meer of minder dan een zeer volledige samenvatting van wat er is aan verhaal. Antoine is achttien jaar, koopt zich een grafsteen. Op zijn vijfendertigste krijgt hij een erfenis en besluit hij de volgende jaren in het bejaardentehuis door te brengen. Steeds een stap voor op zijn normale ontwikkeling besluit hij zich daar al te oefenen in het sterven door een aan kanker lijdende medebewoonster te vergezellen op haar laatste reis naar zee.
Ronddobberen op het levensoppervlak
De overige 126 bladzijden zijn gevuld met mijmeringen, meestal van licht humoristische inslag, van een levensmoe personage dat zich naar eigen zeggen wil laten “ronddobberen op het levensoppervlak”. Daartoe probeert hij zo onopvallend mogelijk te integreren in het dagelijkse leven van de bejaarden, wat hem uiteraard moeilijk lukt gezien zijn jonge leeftijd. Dat hij door veel bewoners voor de tuinman wordt aangezien, schikt hem dan ook maar matig. Antoine doet mee aan de feestjes en de uitstapjes en laat zich het gekleineer van de verpleegsters welgevallen. Van de avances van een medebewoonster, de ontsnapping van een van zijn copains naar de kroeg, de meewarige blikken van vrouw en kinderen bij het tekenen van de echtscheidingspapieren, zonder de minste scrupules brengt hij nauwgezet verslag uit de wachtkamer van het leven.
Graff vergroot met zijn Antoine twee facetten uit die zelfs de zich normaal achtende lezer niet onbekend zijn. Het eerste thema dat door Graff geridiculiseerd wordt, is de drang steeds een stap voor te willen zijn op de normale gang van zaken. Voor wie zich in het leven gedwongen weet tot haast, is het verhaal van Antoine een overtuigend argument om daar tegen in te gaan. Voor je het weet, heb je jezelf zo ver voorbij geleefd dat je op je veertigste staat waar een zeventigjarige zou moeten staan, in de wachtkamer van de dood. Vroegrijpheid als vloek, als het ware.Het tweede thema dat Graff bestudeert is de in onze toch zo flitsende en actieve wereld helaas ook aanwezige algemene depressie. Iedereen doet maar, maar niemand ziet er de zin nog van in. Het alternatief, aldus Graff, is de status quo, het bejaardentehuis. De plaats waar niets gebeurt en niks kwaad kan.
Niemand heeft ooit gezegd dat literatuur over het leven moet gaan. Dat Graff echter zo sterk tegen die stelling reageert dat hij uitkomt bij een roman waarin nadrukkelijk niet geleefd wordt, is op sommige momenten bepaald choquerend. Bijvoorbeeld wanneer vrouw en kinderen met dédain rond Antoines bed staan om de echtscheiding te regelen en je je als lezer wel móet afvragen hoe jij je als vrouw of kind zou voelen. Antoine cultiveert de drang niet te veel, niet te vaak te leven. De manier waarop Graff dit concept echter verpakt, met een vleugje humor en een stevige portie scherpzinnigheid, is nergens echter afstotelijk maar veroorzaakt integendeel gevoelens van bewondering, onderkoeld weliswaar.