Waar servetten vlaggen worden
Er klinkt iets droefs door in de gedichten van Ester Naomi Perquin. Er wordt een etiket in een nekrand vastgezet, de wandelaars zijn huizenhoog, levens worden uitgepraat en, bovenal, er hangen servetten halfstok. Perquin schetst in Servetten halfstok een wonderlijk universum waarin de taal beelden oproept die bijna surrealistisch overkomen. Er is iets wonderlijks aan dit debuut, maar tegelijkertijd zijn er minpunten die een tweede lezing niet onopgemerkt doorstaan.
Het wordt waarschijnlijk weer zo’n dag
waar nog van alles aan moet opgeknapt:
de jarige zal met een ijlbrief
naar de bakker gaan, mijn vrouw
knipt vlekken uit haar jurk
Op een bijna objectieve manier beschrijft ze de voorbereiding van een verjaardagsfeestje, waarbij de aandacht zo sterk naar de taal en de beelden uitgaat, dat de feeststemming uit het gedicht gelicht wordt. Perquin typeert in haar gedichten de samenleving die haar omringt, bijna als een buitenstaander die onbevooroordeeld gadeslaat. Zo raakt ze naarmate de bundel vordert bijvoorbeeld aan de problematiek van man en vrouw. Over het verloren gaande rollenspel tussen de seksen het volgende:
Ik kan hem zien, silhouet van
een man in zijn badkamerraam.
Hij blijft maar bezig bij dat licht
smeert hij zeep over zijn kaken
en snijdt dan met een mes
de wolf van zijn gezicht.
Samenhang
Toch blijft bij Servetten halfstok, een paar echt sterke gedichten ten spijt, het gevoel dat de bundel niet het niveau bereikt heeft dat hij zou moeten halen. Een eerste reden daarvoor is de – al eerder aangehaalde – extreem beredeneerde taalbehandeling, die bij de beste gedichten als bijzonder mooi, maar bij mindere gedichten als gekunsteld wordt ervaren. Vaak is het snakken naar een eenvoudige zin, een frase die rust brengt in Perquins netwerk van dubbelzinnigheden. Soms zijn de beelden zo vergezocht dat ze slechts stuiten op onverschilligheid, in plaats van op de bedoelde bewondering. In Babel vat Perquin zelf alvast het gevoel dat me bij haar mindere gedichten overvalt:
Die onmogelijke taal van jou zet vast wat
tot voor kort nog halverwege was en jij denkt
wellicht hetzelfde – ook als ik erover zwijg.
Een ander minpunt is het gebrek aan samenhang in de bundel. Hoewel er duidelijk gezocht is naar een zekere structuur kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat de gedichten in werkelijkheid ontstaan zijn als aparte entiteiten die in wezen niets bij elkaar te zoeken hebben. Wat opvalt is een sterke uiteenlopendheid, zowel in stijl als in onderwerp, waardoor de gedichten op een onhandige manier naast elkaar lijken te staan. Een gedicht over de ideale man naast Babel, bovenstaande gedicht over de weerwolf naast een vrolijke tekst over de buurvrouw. Dat is jammer. Hoewel het bij het uitgeven van poëzie not done is over presentatievormen na te denken, lijkt de bundel me voor Perquins gedichten niet de ideale drager. Misschien zouden de gedichten meer gebaat zijn bij een vorm waarbij hun autonomie meer behouden werd. Misschien zouden de gedichten een sterkere indruk nalaten als ze niet gehinderd werden door plotse veranderingen van sfeer.
Laat de laatste indruk echter positief zijn. Perquin is ook een dichteres die eenvoud opwaardeert. Die zichzelf beschrijft als de kwijtste van de klas en die de grootste gevoelens laat spelen op een toneel waar een eierdopje en een oude jas de hoofdrolspelers zijn. Nee, wanneer servetten vlaggen worden en sloten worden doorgezaagd, legt een opmerkzame lezer de bundel in kwestie op zijn nachtkastje en wacht geduldig op de volgende Perquin.