Existentiële sport
Zegt de ene haan tegen de andere: “Mijn keel is nog niet afgesneden, en de jouwe evenmin.” Dit nadat een van hun geliefde kippenzusters onder een ‘onbarmhartig keukenmes’ haar einde heeft gevonden. Kunnen de hanen met deze wetenschap nog van de rest van hun leven genieten? De titelmetafoor van Het verdriet van de hanen van György Konrád is wat al te duidelijk. Ook verder legt de auteur iets te veel uit in deze grabbelton van persoonlijke herinneringen, anekdotische verhalen en parabelen.
De jonge Kaligaro – een verliterariseerde versie van schepper Konrád – geeft de hanen het volgende antwoord: “De ervaring leert dat wij mensen en hanen na het verscheiden van onze dierbaren nog een tijdje plegen door te leven. (…) Dat u evenwel vroeg of laat tot een smakelijke, eventueel met witte wijn op smaak gebrachte haantjessoep zult worden verwerkt, staat voor mij vast. Een van u beiden zal echter de ander overleven en, zoals het behoort, rouwen over diens dood.”
De Hongaars-joodse Konrád (1933) gebruikt zijn academische kennis als literatuurvorser, socioloog en psycholoog en haalt herinneringen op aan zijn jeugd als zoon van een rijke joodse familie die de oorlog onverwacht wist te overleven, actief was tijdens de Hongaarse opstand van ’56 en ook later als min of meer getolereerde dissident tegen het communistische regime. Tenslotte bereikte hij de status van ‘Groot Schrijver’, werd voorzitter van de internationale schrijversorganisatie P.E.N. en later van de Akademie der Künste in Berlijn. Voor de niet-Hongaren en/of -Konrád-kenners heeft vertaler Henry Kammer maar liefst 87 voetnoten toegevoegd. Handig, maar ze allemaal gaan opzoeken doet wat af aan de prettige leeservaring.
De aantrekking van het renegaatschap
En die is hard nodig. Min of meer associatief drijft de verteller voort op die stroom van verhalen en verhaaltjes, zijn – toch vakkundige – stijl vaart op de automatische piloot. Hoofdthema is Konráds schrijverschap tegen de verdrukking van de dictatuur in en zijn ambivalente houding daartegen. Hoewel hij anders dan anderen vaak genoeg de kans had om te vluchten, heeft hij nooit van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Hij wilde zijn familie niet achterlaten, maar ook was er de aantrekkingskracht van het renegaatschap, de spanning en uitdaging van het schrijven tegen een vijandig regime.
Die verstoting uit de maatschappij liep synchroon met zijn ‘innerlijke emigratie’, de keuze voor de eenzame cel van zijn werkkamer, voor de rust van het schrijven, voor het vertellen boven het beleven. Alleen ‘innerlijke vrijheid’ vond hij belangrijk, en juist door de beknotting van zijn vrijheid in het dagelijks leven werd hij getraind (‘een existentiële sport’) in het behouden van die vrije geest. Maar, alas, uiteindelijk wint toch de dood, zo willen de hanen maar zeggen. Zij verdwijnen in de soep, en Kaligaro-Konrád ook, in de oververzadigde brij van de literatuurgeschiedenis. Wat doe je eraan?
Het zijn geen sprankelnieuwe overwegingen, niet binnen de wereldliteratuur en ook niet binnen het oeuvre van Konrád. Wat Het verdriet van de hanen te pruimen maakt is dat hij ze zo aardig onder woorden weet te brengen. Van een zwaargewicht als Konrád pik je zoiets sneller dan van een debutant, maar wat niet meewerkt is dat hij ook al in zijn vorige romans – Geluk en Zonsverduistering – aan de literaire cafétafel zat te vertellen. En soms ongebreideld te oudehoeren: over zijn zoontje en wat die voor leuks deed, over landschappen uit de trein gezien, oude gebouwen, de Liefde en zo meer, zonder duidelijke richting of doel.
Het verdriet van de hanen is meer een bladerboek, een boek om steeds een stukje uit te lezen en over na te denken, dan dat het een roman is. “Als men hem een tweede leven cadeau deed, zou hij onverminderd geinteresseerd blijven in de wereld, hij vindt haar goed gelukt en complimenteert alle makers.” Na een paar van dit soort Konrád-boeken weet je het wel. György Konrád kijkt tevreden terug op zijn leven en verwacht niet zo veel meer. Wij lezers ook niet.