Aan de geschiedenis valt niet te onttrekken
Er was een tijd dat weinig mensen van de Hongaarse schrijver Sándor Márai hadden gehoord. Toen verscheen in 2000 het meesterwerk Gloed, dat terecht een bestseller werd. Onlangs verscheen Er is in Rome iets gebeurd, wederom een goed verteld verhaal.
De romans waarmee Márai (1900–1989) alweer meer dan tien jaar geleden doorbrak – naast Gloed bijvoorbeeld ook De erfenis van Eszter (1939, vertaald in 2002) en Kentering van een huwelijk (1941, vertaald in 2005) – waren vroege, nostalgische romans. De meesten speelden zich af in Hongarije voor de Tweede Wereldoorlog en riepen op sublieme wijze de sfeer van het verdwenen Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk op: een verloren wereld, Midden-Europa, beschaving. Het soort thematiek waar Stefan Zweig met De wereld van gisteren (het boek die de inspiratie vormde voor Wes Andersons The Grand Budapest Hotel) patent op leek te hebben.
Rond de publicatie van De meeuw in 2009, bijna tien jaar nadat Gloed was verschenen, leek de Márai-hype in Nederland weer te zijn gaan liggen. In 2011 verscheen Vrede op Ithaca nog, een historische roman over Odysseus. Deze roman kreeg echter niet zoveel aandacht als de eerdere romans, noch dezelfde hoge verkoopaantallen. Nu, weer vijf jaar later, geeft uitgeverij Wereldbibliotheek een nieuwe historische roman uit: Er is in Rome iets gebeurd. Dat Sándor Márai kan schrijven, blijkt ook nu weer.
Wie wist er van?
‘Er is Rome iets gebeurd,’ zegt een slaaf op de eerste pagina van deze roman. Wàt is niet duidelijk, zijn metgezellen geloven het eerst ook niet – ‘In Rome gebeurt nooit wat,’ zegt één zelfs. Het is halverwege maart, de grond is nog bevroren, ze hebben de hele dag gewerkt. Maar vanaf het middaguur kwamen er wagens uit Rome, met daarin veel rijke en machtige inwoners uit de hoofdstad van het rijk. Julius Caesar is vermoord, dat is er gebeurd, en in de hogere kringen heersen chaos en paniek.
Zo niet bij de slaven, zij houden het hoofd koel, en ook veel andere personages in Er is in Rome iets gebeurd blijven rustig – sommigen zelfs gecalculeerd, zij ruiken kansen. In twaalf hoofdstukken typeert Márai veelal ‘gewone’ mensen: slaven, soldaten, zakenlui, de lijfarts. Zij praten over de moord, over de geruchten die al na enkele uren de ronde zijn gaan doen (wie heeft de dictator vermoord, hoe en wie wist er van?), maar ook over andere, meer persoonlijke dingen die niks met Rome te maken hebben. Dat is herkenbaar: iedereen voert zulke gesprekken, waarin het laatste politieke nieuws afgewisseld wordt met roddels uit de supermarkt.
Nostalgisch levensgevoel
Márai laat op knappe wijze het nieuws steeds verder doordringen. Lijkt de roman eerst te gaan over de plaats van de politiek in het leven van gewone mensen, later komt een andere dimensie van het spanningsveld tussen het persoonlijke en het politieke naar voren. In het laatste hoofdstuk, geschreven vanuit het oogpunt van Caesars lijfarts, blijkt hoe zeer het nieuws is doorgedrongen. De arts dicteert aan zijn zoon een soort overlijdensakte. Hij besluit zijn verhaal – en daarmee de roman – met deze woorden:
Wacht, mijn zoon, voor we gaan slapen, haal dat wastafeltje tevoorschijn en noteer ter wille van de orde voor onze cartotheek de gegevens. Zijn naam… je weet wel. … Schrijf dat hij in de kracht van zijn leven, op zesenvijftigjarige leeftijd, plotseling overleed. Zwijg over alle andere dingen… Want over de doden alleen goede dingen, of niets.
In het begin wilde men niet eens geloven dat er in Rome iets gebeurd was, aan het einde is dat alles waar men aan kan denken. De grote gebeurtenissen die de boeken in gaan als bepalend raken alles en iedereen. Niemand is immuun voor de geschiedenis, niemand kan zich er uiteindelijk aan onttrekken. Er is in Rome iets gebeurd mist de stuwende kracht van Márai’s beste romans, het fonkelende proza, maar getuigt nog wel van eenzelfde soort nostalgisch levensgevoel.