Exotisch, toverachtig en introvert
Als er iemand de term ‘cultuurvreter’ verdiende, dan was het wel W.Jos. de Gruyter, voormalig directeur van het Groninger Museum, voormalig kunstcriticus en voormalig hoofdconservator Moderne Kunst van het Gemeentemuseum in Den Haag. Hij blijkt zich niet alleen te hebben geïnteresseerd voor de beeldende kunst, maar ook voor architectuur, niet-westerse kunst, ballet en fotografie en is daarmee te beschouwen als een klassiek voorbeeld van een culturele omnivoor.
W. Jos. de Gruyter schreef vanaf de jaren twintig over moderne kunst. In zijn kritieken in onder andere het Haagse dagblad Het Vaderland gaf hij helder aan hoe deze kunst te begrijpen is. Als een van de eersten bewonderde hij het werk van Mondriaan. Bekend werd hij om zijn kritiek op de machtige kunstpedagoog H.P. Bremmer, die hij een verstarrende invloed op Charley Toorop en Bart van der leck verweet.
Veelvuldig publiceerde De Gruyter ook over Vincent van Gogh, waarover hij later verklaarde: “Natuurlijk bewonderde ik Van Gogh, maar ik schreef te vaak over hem, kon hem op het laatst soms niet meer uitstaan”. Soms is het inderdaad beter om een bepaald onderwerp even aan de kant te leggen, hoe zeer je er ook aan verknocht bent.
Bevlogenheid
In het voorwoord verklaart Allied Ottevanger (redactie Rijksbureau Kunsthistorische Documentatie):
Bij het noteren van zijn herinneringen stelde De Gruyter zich zonder enige terughoudendheid op. Met een soms tot blozen aanzettende mededeelzaamheid vertelt hij hoe hij de mens is geworden die hij was en waarom hij het werk heeft gedaan dat hij deed. Hij had, op late leeftijd terugblikkend op zijn leven, blijkbaar niet de behoefte om daar al te geheimzinnig over te doen. Hij schetst zichzelf als een zowel lichamelijk als geestelijk niet sterke persoonlijkheid.
Met dat laatste lijkt hij zich ernstig te kort te doen, want het beeld dat na het lezen naar voren komt is dat van een man die weet wat hij wil, een man die handelt uit een zekere bevlogenheid, uit passie voor zijn onderwerp.
Aanvankelijk leek De Gruyter trouwens niets te moeten hebben van het schrijven van zijn memoires (valse bescheidenheid?), maar na aandringen van zowel Lambert Tegenbosch – de toenmalige kunstcriticus van de Volkskrant – als Kees van Dongen (jeugdig bewonderaar van de Gruyter: na hun eerste contact was een intensieve vriendschap ontstaan) ging hij uiteindelijk overstag. De vruchten daarvan kunnen we nu eindelijk plukken.
Langdradig
De inleidingen voorafgaand aan de twee delen van de memoires (waarin het leven en werk van De Gruyter en de aard en het belang van diens levensherinneringen in een historische context worden geplaatst) zijn geschreven door kunsthistoricus Peter de Ruiter, als docent verbonden aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Een kleine kanttekening: ik begrijp niet helemaal waarom De Ruiter op pag. 29 t/m 35 in beknopte vorm het verhaal uit de doeken doet dat De Gruyter ons in de daaropvolgende delen zelf ook zal vertellen. Maar over het algemeen biedt de meer beschouwende tekst van Peter de Ruiter een mooi tegenwicht aan de soms wat langdradige De Gruyter.
Multatuli
Het schrijversschap had Jos niet van een vreemde (al duurde het lang voordat hij een definitieve keuze had gemaakt en het etsen en schilderen liet voor wat het was), vader Jan speelde al in 1909 met de gedachte om een zelfstandig bestaan als schrijver op te bouwen. Een selectie van zijn artikelen (ondermeer verschenen in de Schoonhovensche Courant) werd in 1884 gebundeld in In Memoriam en in 1920 verscheen van diens hand een biografie over Eduard Douwes Dekker. Jan de Gruyters twee grote liefdes waren literatuur en politiek.
Azijnpisserij
W. Jos. de Gruyter vestigde zijn naam met het in 1954 verschenen boek De Europese schilderkunst na 1850. De vraag waarom de memoires pas 25 jaar na De Gruyters dood in boekvorm verschijnen, wordt door Peter de Ruiter in de inleiding terecht aan de orde gesteld. Zijn verklaring is echter niet helemaal bevredigend, want al heeft De Ruiter natuurlijk gelijk als hij stelt dat het een “uniek document betreft, dat de levensherinneringen bevat van een man die een prominente positie in de Nederlandse kunstwereld heeft ingenomen,” het verklaart nog niet waarom dat idee blijkbaar pas na 25 jaar op waarde wordt geschat. Maar genoeg azijnpisserij: beter laat dan nooit.
Twee gedachten
De Ruiter blikt in de inleiding vooral terug op De Gruyters leven als kunstcriticus/museumdirecteur en stelt dat het doel van de memoires is om “een beeld van zichzelf te geven en van de tijd waarin hij leefde en werkte.” Daarbij zorgt de afwisseling van feitelijke informatie over personen, politieke of artistieke gebeurtenissen er volgens De Ruiter voor dat de lezer de ene keer “op afstand wordt gehouden van De Gruyters leven, om vervolgens te worden uitgenodigd zo ongeveer in zijn huid te kruipen.” De schrijver lijkt inderdaad menigmaal te hinken op twee gedachten, wordt als het ware heen en were geslingerd tussen zijn persoonlijke en zakelijke beslommeringen, al zijn die twee in De Gruyter’s geval onlosmakelijk met elkaar verbonden. Gelukkig levert het voor de lezer in de praktijk weinig problemen op.
Genot
Wie verwacht dat De Gruyter in Zelfportret als zeepaardje uitsluitend ingaat op zijn werkzaamheden in de kunstsector, heeft het bij het verkeerde eind. Het zijn namelijk juist de beschrijvingen van de gezinssituatie, van de omgeving (hij gaat uitvoerig in op de vijf jaar die hij tijdens zijn jeugd in Oost-Indië woonde), van de oorlogen en van langdurige vriendschappen die het boek een genot maken om te lezen, ondanks zijn omvang van bijna 500 bladzijden. Dat vriend Kees van der Velden tenslotte wel erg veel ruimte gebruikt voor het plaatsen van zijn eigen tekeningen, doet daar niets aan af. Hoogstens hadden we graag iets meer willen lezen over De Gruyters periode als directeur van het Groninger Museum en stiekem waren we ook wel benieuwd naar hoe De Gruyter Sandberg zag, maar ja, je kunt niet alles hebben.