Een Europese tendens
Het expressionisme wordt in Europa tegenwoordig toch vooral beschouwd als het levensgevoel van een jonge generatie kunstenaars die het onderling in feite slechts eens was over de afwijzing van de heersende maatschappelijke en politieke structuren.
Rond 1905 kreeg deze ontwikkeling als eerste gestalte in diverse Duitse centra, waaronder Dresden. De Duitse expressionisten van Die Brücke (oa. Ernst Ludwig Kirchner, Erich Heckel, Karl Schmidt-Rottluff, Emil Nolde en de academische geschoolde Max Pechstein) vonden hun voorbeelden vooral in de werken van Vincent Van Gogh, Paul Gauguin, Edvard Munch, James Ensor en Henri Matisse. Dat Van Gogh en Ensor geen voortzetting vonden in eigen land en wel bij de Duitse Expressionisten getuigt van een open kunstmarkt.
In tegenstelling tot de Impressionisten streefden de Expressionisten in navolging van de Post-Impressionisten toch vooral naar een psycholisering van de beleefde indruk. Het ‘voelen’ was voor hen belangrijker dan het ‘zien’, de persoonlijke beleving belangrijker dan het objectieve beeld. Een lucht hoefde niet per definitie blauw te zijn, gras niet automatisch groen. De belangrijkste thema’s waren het Berlijnse nachtleven, de vrouw, het circus, het cabaret en het stedelijk landschap.
Ernst Ludwig Kirchner, Straat in Dresden, 1908 |
Het gebruik van sprekende, krachtige kleuren zorgde voor een dynamisch geheel. De belangrijkste schilder van Die Brücke was zonder twijfel Ernst Ludwig Kirchner, waarvan in de aanloop naar het Ploegpaviljoen twee werken zijn te zien. Het uitgangspunt om Kirchner te gebruiken als introductie naar het Vlaams Expressionisme is zeer zeker interessant. De getoonde werken behoren helaas alleen niet tot zijn beste en hangen er een beetje verloren bij.
De Vlaamse variant
In de jaren twintig kunnen we een grondige Franse invloed constateren die in de Belgische kunstmilieus voor een identiteitscrisis zorgde. Tegen die achtergrond schilderden Constant Permeke, Gustave de Smet en Frits van den Berghe hun mooiste werken, aldus Robert Hozee in de tentoonstellingscatalogus.
De drie Belgische kunstenaars waarvan werk is te zien in de tentoonstelling Pioniers van het Vlaams Expressionisme worden samen met Albert Servaes en Leon (broer van Gustave) gerekend tot de tweede generatie van de zogenaamde Latemse School (1905-1910), hoewel van een door een programma gebonden school geen sprake was.
Het was deze groep kunstenaars die de grondslag legde voor het Vlaams expressionisme. Kenmerkend voor de Latemse School was de bewondering voor de natuur en een anti-academisch klimaat. In de jaren twintig was men in België bijzonder alert voor wat in het buitenland gebeurde. Invloeden van het Kubisme en het Fauvisme kwamen er samen met de voorliefde voor primitieve culturen.
Frits van den Berghe, De idioot bij de vijver, 1926 |
In tegenstelling tot Die Brücke is het Vlaams Expressionisme qua kleurgebruik vooral gericht op aardetinten. Het mist zowel plastisch als inhoudelijk de bezieling die kenmerkend was voor de Duitse Expressionisten. Na verloop van tijd gingen alledrie de kunstenaars hun eigen weg. De Smet oriënteerde zich op de Franse schilderkunst, Van den Berghe ging zich voornamelijk richtten op het Surrealisme en Permeke bestudeerde de typische karakteristieken van boeren en vissers.
Verwante exposities
Tot en met 22 augustus is de tentoonstelling Pioniers van het Vlaams Expressionisme nog te zien in het Ploegpaviljoen van het Groninger Museum. Een dikke week later, op 4 september start een grote overzichtstentoonstelling van Permeke in het Gemeentemuseum in Den Haag en vanaf 9 oktober toont datzelfde Gemeentemuseum tekeningen, prenten en aquarellen van het Duits Expressionisme.
De vraag rijst waarom er bij al die tentoonstellingen niet één grote overzichtstentoonstelling zit. Is het niet veel interessanter om te zien hoe de onderling nauw verwante stromingen zich tot elkaar verhouden? In welke zin verschilt het Vlaams Expressionisme van zijn Duitse voorloper? Wat is de relatie tussen het Nederlandse De Ploeg en Die Brücke? Waarom wordt er in de catalogus van Pioniers van het Vlaams expressionisme wel verwezen naar Belgische voorlopers als James Ensor, Albert Servaes en George Minne maar zien we dat nergens terug in de tentoonstelling?
James Ensor, The masks and Death, 1897 |
Waarom wordt er bij een vroeg portret van Gustave de Smet zoals Jonge vrouw in roze uit 1917 niet verwezen naar de portretten zoals Ernst Ludwig Kirchner en Karl Schmidt Rottluff ze zeven jaar eerder schilderden? De tentoonstelling roept meer vragen op dan ze beantwoordt.
Bovendien moet het Expressionisme vooral niet worden beschouwd als een lokale aangelegenheid. Het is daarom frappant om te zien dat twee Nederlandse musea onafhankelijk van elkaar op hetzelfde moment bezig zijn met één specifieke kunststroming. Daarnaast bezit het Groninger Museum een geweldig interessante collectie Nederlandse Expressionisten (De Ploeg) en heeft het dus de mogelijkheid om juist die bredere context te belichten. Waarom dat niet is gebeurd blijft gissen.