Een kluchtige hand in eigen boezem
.
De tekst van Rob de Graaf is eerder een satire dan een ode aan dit feministische gedachtegoed en de implicaties hiervan op het persoonlijke leven. De ideologie die de vrouw zou moeten bevrijden van haar fallocratische evenknie leidt tot een nieuw totalitair regime, waarin behoeftes aan liefde en genegenheid worden weggezet als overblijfselen van een conservatief en achterhaald denken. De Graaf is weinig subtiel: voornamelijk Cocky is sterk gestereotypeerd als onuitstaanbare alfa-vrouw, net zo dominant en zwijnachtig als de mannen die ze placht te bestrijden. Ook het spel met valse pretenties en de tegenstelling van quasi-intellectueel gewauwel tegenover echte emoties ligt er soms iets te dik bovenop.
Onder deze schreeuwerige klucht schuilt echter een subtielere, zelfreflectieve laag. In hun poging de oude hiërarchie van het theater uit te bannen door voorstellingen te maken zonder regisseur, met gelijke inbreng voor alle leden, is Dood Paard niet veel anders dan de leefgemeenschap van de titelheldinnen. Hoe emanciperend is een collectief?
De geschiedenis van feministische performance art in vogelvlucht
Tussen de bedrijven door tonen de drie dames een bloemlezing uit de geschiedenis van de feministische performance art. Zo worden in het begin vele variaties op de klassieke leus ‘een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets’ geprojecteerd en brengt Manja Topper de performance Semiotics of the Kitchen van Martha Rosler uit 1975, een agressief ABC-tje van keukenapparatuur. Janneke Remmers voert met een gebreid masker Marina Abramovic’ vroege werk Art Must Be Beautiful op, waarin ze onder het reciteren van de mantra ‘art must be beautiful/artist must be beautiful’ op ruwe wijze de haren van haar hoofd borstelt.
De performances die met wisselend succes als intermezzo’s tussen het drama zijn geplaatst en het uitgangspunt van de vrouwencommune voelen aan als anachronismen: politieke happenings die zowel tergend in zijn pretenties als aandoenlijk in zijn naïviteit zijn. Nu we echter enkel met meewarige nostalgie terug kunnen kijken op dergelijke politieke kunst, moeten we ons ook als publiek de nodige vragen gaan stellen. Hoe komt het dat wij te cynisch zijn geworden om deze kunstvormen nog serieus te nemen? Nog belangrijker: hoe kunnen we dan nog wél uitspraken doen over man en vrouw, over lichamelijke integriteit, over samenleven? Botox Angels rekent op speelse, luidruchtige wijze af met het verleden, maar toont tevens de leegte die overblijft. De schoonmoedervriendelijke slotperformance kan deze, hoe lief ook, niet opvullen.