Be the monster
Het is zijn schuld niet. Het is de schuld van het zoontje dat gaat zitten janken, van diens moeder die haar liefhebbende blik afwisselt met een van angst. Of toch de schuld van de drank. Maar niet zijn schuld, dat niet.
De verteller van Van dode mannen win je niet richt zijn verhaal tot het zoontje, Wesley, van een van de vrouwen die hij heeft versleten, Dimphy. Het is geen verhaal dat om vergeving vraagt, of uitleg biedt, hoewel hij wel aangeeft wat de vrouwen allemaal fout hebben gedaan. Toch is vooral Wesley bij hem blijven hangen, staart hij nog steeds naar Wesley’s vroegere schoolplein en koopt hij elk computerspel dat Wesley jaren later maakt. Deze lijken allemaal gebaseerd te zijn op hem, met titels als ‘Be the monster’. Van den Berg, zo stelt de achterflap, heeft zelf in zijn jeugd te kampen gehad met een gewelddadige stiefvader, dus deze roman is zijn ‘Be the monster’.
Ik heb je gelukkig gezien
Dimphy heeft hem te snel aan Wesley voorgesteld. ‘Dat is niet hoe het hoort.’ Hij bleef langer bij Dimphy en Wesley voor hem – of door hem, beter gezegd. ‘…godverdomme, Wes, alles wat er later is gebeurd, als jij niet had zitten janken… Ik bleef voor jou.’ En toch heeft hij geprobeerd goed te doen, dat laat Walter van den Berg’s roman ook zien. Hij koopt een caravan en ze gaan naar de camping zodat Wesley de deur uit komt. Ze gaan varen. Hij koopt cadeaus. Er zijn momenten van geluk en hoop. ‘Je was gelukkig, Wes. Een mens onthoudt nooit alles, maar dat heb ik voor jou onthouden; ik heb je gelukkig gezien.’
De manier waarop de roman is geschreven – gericht aan Wesley – is soms vervelend. Je deed dit, je deed dat, ik zei dit en jij zei dat. Toch werkt het wel, want die manier van schrijven voelt aan als de manier waarop de dronkenlap in het café praat, wat geheel van toepassing is op de verteller. Simpel taalgebruik, veel herhaling, veel zogenaamde wijsheden en bevelen. ‘Ze koos voor mij. Dat weet je, toch?’, vraagt hij Wesley. Dat is haar fout geweest, dat is eigenlijk wat hij Dimphy het meest kwalijk neemt. ‘En ik vroeg het haar toen: wat ben je voor moeder als je mij in je gezin toelaat? Wat ben je voor moeder?’
Een ongemakkelijke leeservaring
Het geweld zelf wordt ingeleid, maar hij neemt je nooit helemaal mee. Je ziet het aankomen, en dan gaat als het ware de deur dicht. Wesley was er zelf dan ook nooit bij als het zwart werd voor de ogen van de man zijn moeder sloeg. Deze manier van spanning opbouwen en er dan overheen stappen maakt van het lezen van de roman een ongemakkelijke ervaring. Je weet wat er telkens weer gaat gebeuren, en het voelt bijna gemeen naar de vrouwen toe om door te lezen, omdat ze door jouw verder lezen weer dat geweld moeten beleven. Die ongemakkelijke leeservaring heeft Walter van den Berg knap gecreëerd.
De verteller maakt geen persoonlijke groei door. De man komt niet tot inkeer, het enige wat verandert is dat hij telkens een nieuwe vrouw zoekt. Er is geen zelfreflectie, geen zielzoekerij. Maar toch zijn er genoeg momenten waaruit blijkt dat hij het anders had willen zien, dat hij er vooral voor Wesley had willen zijn. ‘Ik probeerde het nog, weet je? Ik probeerde nog sorry te zeggen (…). Ik begreep je niet, Wes. Ik deed m’n best voor je, maar ik begreep je niet.’ Wij begrijpen hem niet, en de vrouwen die bij hem blijven ook niet. Toch blijven we zelf ook, door verder te lezen. Misschien toch uit dezelfde hoop dat het beter wordt, of op z’n minst om te zien waar dit verhaal eindigt. Wat we in elk geval begrijpen is dat Walter van den Berg een knap staaltje schrijverschap heeft afgeleverd.