Onder kibboetsnik
.
In Nederland verwierf Oz faam met boeken als Black box, Mijn Michaël en bovenal met het wonderschone Een verhaal van liefde en duisternis. Dit autobiografische epos is gevuld met begrip voor de dwaze mens, met begrip van een kind voor zijn ouders, van de Israëliër voor de Palestijn. Het deed de lezer dromen dat – evenals de Belgische rechter die een hardrijder ‘veroordeelde’ tot het lezen van Van der Heijdens Tonio – een opperrechter in Israël/Palestina iedere Israëliër en Palestijn zou dwingen Een verhaal van liefde en duisternis te lezen. Zonder enige twijfel zou zo’n maatregel de oplossing van het Midden-Oostenconflict een stuk dichterbij brengen.
Kibboetsleven
De verhalen in Onder vrienden (oorspronkelijk Been chaveriem, omgezet door Oz’ vaste vertaler Hilde Pach) zijn miniaturen van dat epos. Ook deze worden gekenmerkt door een sfeer van warmte en weemoed, begrip en verdriet om hoe de mens en de wereld blijkbaar werken. Een personage peinst veelzeggend ‘dat de meeste mensen behoefte hadden aan meer genegenheid dan er voorhanden was’. De verhalen haken in elkaar en spelen zich af in een kibboets ergens in de jaren vijftig/zestig.
Het op het oog overzichtelijke leven in de kibboets – waarin Oz zelf ook jaren woonde – is doortrokken van het gelijkheidsprincipe. Dit resulteert enerzijds in een grote saamhorigheid, in naastenliefde en een tot jaloersmakende eenvoud leidende taakverdeling. Anderzijds werkt de hechte gemeenschapsvorm benauwend – ook de lezer hapt soms wat dikke lucht – voor de ‘kibboetsnik’ die afwijkt, die eenzaam is of verlangt naar andere werelden. De regels zijn streng, want het collectief gaat voor alles, en roddel, spot en een sporadisch opspelende dubbele moraal kunnen sommige levens vergaand veronaangenamen.
Het op zijn minst vertellen
Te midden van dit hechte samenleven beschrijft Oz de meer onaangepaste figuren. Zoals Tsvi Provizor, die aan wie maar in de buurt is het laatste wereldnieuws over rampen en ongelukken mededeelt: ‘Doen kunnen we maar heel weinig. Dus we moeten het op zijn minst vertellen.’ Of de getalenteerde, gevoelige veellezer Mosjee Jasjan die, hoe graag hij het ook zou willen, als gevolg van zijn sensitiviteit niet werkelijk kan integreren in de warme, maar bijna-totalitaire kibboetsstructuur. Mosjee is heimelijk verliefd, maar ook het betreffende meisje Karmela blijft buiten zijn bereik, zo drukt Oz schitterend uit in de volgende zin:
Eén keer had Karmela tussen de lamp en de muur met een van de meisjes staan praten en hij was daar voorbijgelopen en had met zijn vingers haar schaduw gestreeld. Na die daad had hij de halve nacht wakker gelegen.
In hoog tempo volgen dit soort kalme, schitterende zinnen elkaar op. Ergens schrijft Oz omineus ‘Het zou gecompliceerd en troebel worden.’ Om direct erna te vervolgen: ‘De kleur van de hemel was paarszwart, terwijl de wolken die werden voortgestuwd door de wind zwaar en donker leken.’ Deze sfeer tekent de elementaire en indringende kracht van Oz’ verhalen.
Het kinderhuis
In één verhaal worden de slechte voortekens ondubbelzinnig ingelost. Dit speelt zich af in het kinderhuis, een weerzinwekkend experimenteel toppunt van de gelijkheidsgedachte. Van jongs af aan slapen hier de kinderen gezamenlijk. Met als gevolg dat voor de meest gevoelige en fysiek zwakste schepseltjes een hel dreigt, onderworpen als ze zijn aan de ’s nachts vrij tierende wreedheid van enkele anderen.
Oz toont hoe in het kinderhuis de verwoesting van het leven van een vijfjarige jongen in gang wordt gezet. Hulp van buiten blijft uit. Want de liefhebbende maar zwakke vader kan niet op tegen de kibboets, en de moeder op haar beurt heeft het zichzelf gemakkelijk gemaakt door haar voelen en denken uit te schakelen, en zich voor iedere kwestie te verlaten op de gelijkheidsdogma’s. Welke verschrikkingen daarna voor de jongen volgen, laat Oz aan de heftig aangezwengelde verbeelding van de lezer over.
De mens als mens
In alle verhalen overheerst een weemoedige sfeer. De zachte beschrijving van de dwaasheid en de tragiek van de levens waarin geen genegenheid is, van hen die de kracht of het geluk ontbeerden genegenheid te zoeken, te vinden of te behouden.
Hiermee contrasteren de mensen die, ongeacht hun persoonlijke geluk, wél onafhankelijk en liefdevol zijn. Op hen is de door een personage aangehaalde spreuk niet van toepassing: ‘de mens is ook maar een mens, en ook dat maar heel af en toe’. Voor veel anderen geldt dit juist wel. Het is deze verscheidenheid aan schipperende mensen, de verscheidenheid aan tragiek en kracht, die Oz vermag uit te beelden.