Uiteindelijk ben ik als kunstenaar volstrekt onbelangrijk
Videokunstenaar Guido van der Werve (1977) nodigt de kijker met extreme performances en eenvoudige schoonheid uit tot mijmeren en reflectie.
Fietsend door Papendrecht, het dorp waar zowel mijn ouderlijk huis staat als dat van videokunstenaar Guido van der Werve, schieten de shots van Nummer veertien, home (2012) door mijn hoofd. Hierin keert hij terug naar zijn geboorteplek. Wegflitsend op het schoolplein, in brand staand op een grasveldje, hangend aan een hijskraan boven het huis van zijn ouders, deelt hij zijn ervaringen, steeds begeleid door een orkest dat de door hem zelf gecomponeerde muziek ten gehore brengt. Vervlochten hiermee zijn de verhalen van twee van zijn jeugdhelden; Alexander de Grote (336 v.C.-323 v.C.) en Frédéric Chopin (1810-1849). Het verhaal van veldheer Alexander de Grote wordt getoond tegen de achtergrond van ruïnes en kale velden. Het tweede deel, over Chopin, volgt Van der Werve als hij in triatlonvorm de weg aflegt van Warschau, waar Chopins hart ligt, naar zijn begraafplaats Parijs. Deze driedeling komt overeen met de structuur van het door hemzelf gecomponeerde requiem voor dit werk. Nummer veertien is Van der Werves meest recente videowerk en behoort tot de ‘sportwerken‘ tussen 2008 en 2012, waarvan de beelden, ook begeleid door tekst, gebundeld zijn in het boek Nummer vijftien, at war with oneself (2013).
Hoe ga je te werk?
Ik ga heel intuïtief en vooral non-verbaal te werk, zoals de meeste beeldend kunstenaars. In die zin is het creëren van werk ook een verbaal ongrijpbaar proces. Soms, als een werk wat ouder is, heb je wat afstand en kun je in taal beginnen te begrijpen waar je op dat moment mee bezig was. Taal is echter een filter dus het vangt nooit de hele waarheid en volgens mij vaak niet eens een groot deel ervan.
Over Nummer acht, everything is going to be alright (2007) zei je dat het maken in feite vrij ‘saai’ was: nadat je op het idee van de ijsbreker was gekomen was het een kwestie van het uitvoeren van het idee. Bij Nummer veertien lijkt me dat het maakproces veel meer betekenis voor je had en veel meer was dan de totstandkoming van een idee of het toewerken naar een eindresultaat. Kun je iets vertellen over dat proces en hoe je te werk ging bij Nummer veertien?
De structuur is heel natuurlijk gegroeid gedurende een jaar, ook in samenwerking met de muziek. Het was een heel traag intuïtief proces. Op een geven moment had ik het idee dat alles structureel op zijn plaats viel en was ik ervan overtuigd dat dit zou kunnen werken.
Nummer veertien is autobiografisch, maar als kijker heb je niet alleen het idee dat je naar het verhaal van de kunstenaar kijkt, het werk blijft open. Vooral de beelden waarin je in je eentje door het landschap zwemt, fietst en loopt, nodigen uit tot introspectief mijmeren en om, net als in veel ander werk, als het ware met je mee te denken. Hoe heb je dit bereikt?
Ik ben opgeleid als klassiek pianist en de directe en intuïtieve manier van communiceren met het publiek is iets dat ik als vanzelfsprekend ben gaan beschouwen. Ik probeer op eenzelfde manier films te maken als componisten muziek. Een componist verzamelt ervaringen en gevoelens over een bepaalde periode en abstraheert deze vervolgens gevoelsmatig door middel van twaalf noten in sfeer. Deze sfeer heeft een bepaalde openheid en daardoor universele kwaliteiten die het publiek raakt, zonder dat er dat een specifieke verbale verklaring voor nodig is. Ik ga op dezelfde manier te werk. Ik gebruik mijn gemoedstoestand als zoeklicht om elementen (teksten, scenes, performances, muziek, verhalen) te verzamelen. Vervolgens abstraheer ik deze zo ver mogelijk, totdat alleen de kern overblijft. Mijn doel is om op deze manier een zo open mogelijk werk neer te zetten dat mijn publiek raakt, troost geeft en aanzet tot overpeinzing. Het gaat er uiteindelijk niet om wat voor mij persoonlijk relevant is in het werk, maar hoe het publiek zich er toe verhoudt. Elke keer als het publiek het werk ziet, ontstaat er een nieuwe band en dat is juist het kunstwerk en op die manier wordt het ook open; iedereen verhoudt zich op het andere manier tot het werk. Als het goed is doet de kunstenaar en zeker het wel en wee van de kunstenaar er niet meer toe.
De beelden van het Alexander de Grote-gedeelte laten zonder opsmuk de huidige ruïnes en kale vlaktes van zijn geschiedenis zien. Het is nuchter maar tegelijkertijd romantisch nostalgisch. Waarom wilde je dit verhaal op deze manier in beeld brengen?
Ik wilde ze laten zien zoals ze zijn. Ik heb ooit twee jaar klassieke archeologie gestudeerd en was altijd gefascineerd door dit soort schuldige landschappen. De afwezige elementen zeggen veel meer dan wat er nog van over is.
Is de titel van Nummer vijftien, at war with oneself representatief voor een rode draad in je werk van 2008 tot 2012?
Het zijn allemaal ‘sportwerken’. In de sporten die ik beoefen, probeer ik mezelf steeds te verbeteren en tot het uiterste te drijven. In een triatlon heb je vaak tien mensen die om de titel strijden, maar de 2500 anderen strijden tegen zichzelf.
Zie je strijd als een belemmering, of meer als een soort uitdaging en drijfveer?
Ik denk dat evolutie en zelfverbetering tot stand komen door middel van frictie. Je moet actief jezelf in moeilijke situaties plaatsen om vooruit te kunnen komen.
In je werken plaats je jezelf vaak in extreme situaties en zoek je de grenzen van je uithoudingsvermogen op. In Nummer acht loop je voor een ijsbreker, in Nummer negen draai je 24 uur lang op de Noordpool tegen de aarde in. Voor Nummer dertien beklom je een 7000 meter hoge berg, rende je 24 uur lang rondjes om je huis en voor Nummer veertien overbrugde je in triatlonvorm de 1600 kilometer tussen Warschau en Parijs. Waar komt het opzoeken van grenzen vandaan en wat voegt fysieke uitdaging voor jou aan het kunstwerk toe? Je zei in een interview dat je niet wil stilstaan en daarom blijft doorrennen, bezig blijft. Wat gebeurt er als je stilstaat?
Ik ben zelf enorm doelgericht, maar eigenlijk zijn persoonlijke drijfveren vaak irrationeel en moeilijk te duiden. Het zijn dingen die vaak terugkomen en daarom zullen ze ongetwijfeld een grote rol spelen in mijn persoonlijke leven. Ik heb een manier gevonden om deze om te zetten in mijn werk en dat is mijn manier om ermee om te gaan. Als ik hardloop denk ik aan niets en als ik stop word ik weer geconfronteerd met mijn gedachtes, demonen en de alledaagsheid waarin we leven. Ik ren dan ook niet om te finishen, maar ik zie de finishlijn als startlijn van de volgende race. Ik denk dat ik om deze reden bergbeklimmen niet begrijp. Ik loop liever om de berg heen, dan dat ik doelmatig naar de top ga. Ik ben niet geïnteresseerd in routes van A naar B, maar meer in wat er tussen ligt.
Er duikt wel eens opeens een soort absurde humor op in je werk, terwijl het geheel meestal niet bepaald lichtvoetig is. Is dat iets wat je noodzakelijk vindt of ontstaat dat meer spontaan?
Humor is onderdeel van ons en iedereen heeft een bepaald gevoel voor humor. Ik denk dat je in een goed kunstwerk alle kanten van de kunstenaar terug zou moeten kunnen zien. Volgens mij zijn een hoop kunstenaars bang om humor te gebruiken in hun werk, omdat ze denken dat humor het tegenovergestelde is van serieus. Ik merkte vanaf het begin dat het een erg goed middel is; mensen verhouden zich er toe en je kunt er zware dingen dragelijk mee maken.
Bij Nummer vier word ik geraakt door de muziek, maar daarbij speelt mijn eerdere ervaring en herinnering bij die specifieke muziek een grote rol. Bij Nummer veertien, waar je de muziek zelf hebt gecomponeerd, is het een nieuw geluid en niet vooraf al beïnvloed door mijn ervaring. Hoe verschilt het om je eigen muziek of die van een andere componist te spelen en te horen bij je werken?
Toen ik jong was, was ik het uitvoeren van andermans muziek op de piano een beetje zat. Maar terugkijkend was ik toen veel te jong om mijn eigen muziek te durven schrijven. Het is op een bepaalde manier makkelijk en ook moeilijk om bestaande muziek te gebruiken. Enerzijds om dat het inderdaad al connotaties kan hebben en tegelijkertijd gebruik je een erkend meesterwerk voor je eigen kunst.
Wat was voor jou de reden om je eigen muziek te componeren?
Toen ik Nummer negen in 2007 had geschoten, wilde ik er een prelude van Rachmaninoff onder zetten, maar dat werkte niet. Nummer negen is erg minimaal van beeld en romantische muziek is nogal verhalend. Ik wist wat ik wilde en besloot twee weken voor de opening om mijn eigen muziek te schrijven. Dit opende de deur voor het componeren en ik heb in de jaren daarna veel geleerd en ik vind steeds meer vrijheid in de mogelijkheden van het schrijven van eigen muziek. Ik beschouw mijn werken een beetje als hedendaagse Gesamtkunstwerken.
Denk je dat videokunst altijd de voornaamste kunstvorm voor jou blijft of denk je dat je beeld misschien ooit inwisselt voor geluid?
Ik doe waar ik zin in heb en de ontwikkelingen en gebeurtenissen in mijn leven zijn vaak bepalend voor het werk dat ik maak en de ontwikkeling ervan. Ik sluit dus niet uit dat ik ineens iets totaal anders ga doen. Ik denk wel dat video mij erg goed ligt en dat ik er vanwege alle verscheidene aspecten goed in kan zijn. Ik ben bijvoorbeeld geen goede componist of atleet.
Guido van der Werve (1977) werd onder andere in 2005 en 2011 genomineerd voor de Prix de Rome en won in 2007 de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs. Het Prins Bernard Cultuurfonds kende hem in 2012 de Charlotte Köhler Prijs toe. Na een eerdere nominatie in 2008 bekroonde het Nederlands Film Festival van der Werve in 2013 met het Gouden Kalf voor Beste Korte Film voor Nummer veertien, home (2012). Zijn werk maakt deel uit van onder anderen de collectie van De Hallen Haarlem, Stedelijk Museum Amsterdam, Hirshorn Museum in Washington DC en het Museum of Modern Art in New York.
Op 10 april 2014 presenteert Guido van der Werve zijn nieuwste boek Nummer vijftien, at war with oneself (2013) in het Stedelijk Museum in Amsterdam.