De ijsbaan der zeden
Wat is misdaad? Is het de keuze van sinistere individuen? Is het de laatste strohalm van werkloze vaders? Of heeft het misschien iets van de filmgeschiedenis, met episodes van relatieve rust, onderbroken door groteske missers en onverwachte pareltjes van inventiviteit. Drie oude films, door distributeur Warner uitgegeven in de reeks Director’s Showcases, geven ieder een eigen tijdgebonden visie op criminaliteit.
“Ik ben geen crimineel: ik ben een bandiet”, zegt Jesse Veldini, een uitstekende Donald Sutherford in Steelyard Blues. Hij slaat de spijker op zijn kop: net als een echte bandiet is Veldini niet gemaakt voor de maatschappij. Klunzig in zijn enthousiasme, gepassioneerd in zijn onhandigheid: kasten vallen om en glazen barsten als een besnorde Sutherland de kamer binnenstruikelt.
De film leunt zelfs zo hevig op zijn karakter, dat als hij niet voorkomt in een scène, de gesprekken nog steeds over hem gaan – hetgeen soms een beetje genant is: hebben die vrienden van Veldini zelf geen leven? Niet geheel onterecht spreekt hoer-met-gouden-hart Iris (Jane Fonda) dan ook liever van klaplopers. Veldini en zijn vrolijke vrijbuiters willen ontsnappen aan het stadsleven. Een vliegtuig op de schroothoop symboliseert al hun dromen; ze hoeven het enkel nog te repareren.
Steelyard Blues, uit 1973, is een soort bloemenkinderen-exploitation, een schelmenkomedie op de huid van de tijd, bedoeld om rebelse consumenten de bioscoop in te lokken. Het was een tijd dat alles kon in filmland – dat bewijst ook de enige extra, een onsamenhangend televisie-item over wijlen komiek Peter Boyle. Die vrijheid hadden we natuurlijk te danken aan twee andere bandieten, Dennis Hopper en Jane’s broer Peter Fonda, beide uit Easy Rider. Het succes van die film zorgde voor een hele stroom aan meer en minder geslaagde indie-producties, én een golf aan studio-films die een graantje wilden meepikken. Dat halfslachtige nouvelle vague-gevoel zit regisseur Alan Myerson als een oud spijkerjasje. Enerzijds wordt alles hapklaar opgediend met duidelijke punchlines en veelzeggende close-ups. Anderzijds is er ruimte voor visueel experiment. Zo wordt Veldini aan het begin van de film veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, maar in plaats van dat Myerson Veldini’s reactie toont in de rechtszaal, draait hij het vonnis af over beelden van de destruction derby waar Veldini coureur is, als een dikke vinger naar justitie.
Moordenaars zijn ook mensen
Sommige mensen willen koste wat kost ontsnappen aan de maatschappij; andere hebben er wellicht nooit deel van uitgemaakt. Vijf jaar na Steelyard Blues, in 1978, komt Straight Time uit. Deze film is gebaseerd op een min of meer autobiografisch boek van Edward Bunker: niet alleen Mr. Blue uit Tarantino’s Reservoir Dogs, maar ook een ervaren gedetineerde. Zijn hele leven tot aan de verfilming van Straight Time is één lange aaneenschakeling van geweldplegingen en bankroven, maar ook van weeshuizen, gevangenissen en reclasseringsprogramma’s. Dustin Hoffman – inclusief snor – slentert als John Dembo, beroepsrecidivist, door de nachtelijke straten van de grote stad. “Dit is onze held”, zegt de donkerblauwe saxofoonsolo, “het zit hem niet altijd mee, dus oordeel niet te snel.” Die verontschuldigende toon kan regisseur Ulu Grosbard niet heel lang volhouden. Als Dembo lang genoeg is getreiterd door de reclassering valt hij terug in oude gewoontes. Hij blijkt een loodzware jongen, draait zijn hand niet om voor mishandeling of moord. Dembo steelt en rooft tot zijn beste vriend (Harry Dean Stanton) erbij neervalt, en ook het knappe grietje (Theresa Russell), de enige die van hem had kunnen houden, laat hij vallen.
Dat boeven ook mensen zijn, wil nog niet automatisch zeggen dat het goede mensen zijn. Toch speelt Hoffman ook geen slechterik. Aan het eind is Dembo wat alleen goede vrienden kunnen worden: iemand in wie je je hebt vergist. En dat zet je aan het denken. Wat weten wij eigenlijk van onze lievelingspersonages uit soaps en films? Welke smerige zaakjes handelen zij af als de kijkbuis uitstaat?
Misdaad in de maatschappij
Dustin Hoffman in Straight Time |
In de jaren zeventig nemen bandieten en criminelen het nog op tegen de politie, maar in 1981 is de politie haar eigen ergste vijand. Rechercheur Daniel Ciello (een zeer jonge Treat Williams) en zijn mede-agenten strijden in New York tegen almachtige drugskartels. Ze hebben min of meer vrij spel gekregen van de commissaris, halen IRT-achtige kunststukjes uit en laten zich na een goede klus liefst verwennen in dure schoonheidsalons. Iedereen neemt drugsdealers geld af, iedereen weet ervan en het is fout – maar als je ze het geld niet afneemt, huren ze er een advocaat van.
Interne Zaken krijgt lucht van de zaak en chartert Ciello om te getuigen tegen zijn partners. Een gotspe natuurlijk: die vertrouwensrelaties verbreek je niet. In Pacino-achtige paroxismes schreeuwt Ciello de schuldgevoelens van zich af, die als vochtige spetters aan het gezicht van de IZ-mannetjes kleven. Maar Treat Williams is Al Pacino niet. Zijn zoete kop lijkt ook een beetje misplaatst in zo’n bittere wereld.
Scène uit Prince of the City |
Sidney Lumets Prince of the City is ook geen Serpico, die andere politiecorruptiefilm van de regieveteraan, uit 1973. Dat is maar goed ook. Want Frank Serpico heeft wel opvallend vaak gelijk (en wordt dan ook gespeeld door Al Pacino). Als zo’n grootscheeps schandaal opduikt, waarbij hele afdelingen ontslagen worden, kun je niet komen aanzetten met heilige boontjes. En Robert Leuci – want net als Frank Serpico heeft Danny Ciello echt bestaan – is geen heilig boontje, zoals hij zelf ook toegeeft in de documentaire op deze dubbel-dvd. In Prince of the City is de mafia niet slecht, is de politie niet slecht, is zelfs Interne Zaken niet slecht; maar goed zijn ze evenmin. Het realisme dat het morele conflict zo pregnant maakt, is echter ook gelijk de grootste makke van de film. Doordat Lumet de Law & Order-fomule volgt, en dus zowel het politie-onderzoek áls de rechtszaak laat zien, is Prince of the City een dik uur te lang.
Vrolijk weerzien
Jerry Orbach (r.) in Law & Order |
Voor de Law & Order-fans heeft Prince of the City trouwens nog een aardige verrassing: wijlen Jerry Orbach, die de drankverslaafde detective Lennie Briscoe speelde in de populaire politieserie. Deze drie dvds zitten vol met dergelijke bijrollen. En ze grossieren werkelijk in de vreemde verbindingen die daar meestal mee gepaard gaan. Zo zat ook Theresa Russell – Hoffmans vriendin in Straight Time – in een Law & Order-aflevering, en zit ze ook in Spider-Man 3, samen met J.K. Simmons (J. Jonah Jameson), die in Law & Order psycholoog Emil Skoda speelde.
Harry Dean Stanton, Hoffmans boezemvriend in Straight Time, figureert als rechter in één van Johnny Depps visioenen in Terry Gilliams Fear and Loathing in Las Vegas, samen met een andere acteur uit Straight Time: Gary Busey. Busey speelt een zwaarlijvige junk in Straight Time, en achtervolgt in Fear and Loathing diezelfde Johnny Depp, nota bene als politie-agent! In diezelfde film speelt Tobey Maguire een lifter en Maguire is Spiderman! – wat ons weer terug brengt bij Theresa Russell én Straight Time. Maguire zit ook in Deconstructing Harry, van Woody Allen, die ook Hollywood Ending regisseerde en daarin figureert dan weer Treat Williams als onuitstaanbare producent, die als gezegd ook de hoofdrol doet in Prince of the City. Treat Williams speelt een melancholieke huisarts in Everwood, en daarin had John Savage ooit een gastrol. Een heel jonge John Savage drentelt als Sutherlands jongere broertje door Steelyard Blues. En Sutherland speelde als klap op de vuurpijl nog in Six Degrees of Separation; een film die haar titel zo waar ontleent aan de wiskundige hypothese dat iedereen op de wereld maximaal zes stappen van ieder ander persoon verwijderd is.
Daarom zijn dit soort dvds zo interessant: ze maken de geschiedenis van de Amerikaanse filmindustrie tastbaar. Die geschiedenis bestaat niet uit eenzame hoogtepunten die losstaan van de alledaagse pulp, maar uit nauw vervlochten bekende en minder bekende acteerklusjes en regie-opdrachten. Die geschiedenis, met alle pareltjes die erin zitten, hangt grotendeels van het toeval aan elkaar. En daarin verschilt ze misschien niet heel erg van dat andere maatschappelijke verschijnsel, de onderwereld. Op de dvd van Straight Time staat een mooie extra waarin Bunker ondervraagd wordt over zijn boek, en zijn leven. Zijn hele leven is één lange aaneenschakeling van klusjes en bankroven, maar ook van weeshuizen, gevangenissen en reclasseringsprogramma’s. “Er zijn maar weinig mensen die als ze de gevangenis uitlopen, van plan zijn om wéér een bank te beroven,” zegt Bunker. “Wat dat betreft is John Dembo niet anders dan andere mensen. Dat hij een misdaad pleegt, is onafwendbaar. Maar het is niet zijn intentie als hij de gevangenispoort uitloopt.”
Steelyard Blues (Alan Myerson, 1973), Straight Time (Ulu Grosbard, 1978) en Prince of the City (Sidney Lumet, 1981) verschenen onlangs onder de noemer ‘Director’s showcase’ op dvd bij distributeur Warner.