Film / Achtergrond
special: 35e Nordische Filmtage Lübeck

Pretenties en authenticiteit

De 53 editie van de Nordische Filmtage Lübeck, hét filmfestival voor de Scandinavische cinema, bood erg wisselende kwaliteit. Een paar vergelijkingen, aanraders en afraders.

Scène uit <em>Stockholm East</em>

Scène uit Stockholm East

Laten we beginnen met een moeilijk te vermijden constatering: te veel Scandinavische films die zich voordoen als oprechte drama’s zijn als serieuze cinema aanfluitingen. De Deense Oscarwinnaar In a Better World was daar een aardig voorbeeld van, en in Lübeck werd een aantal vergelijkbare missers vertoond. Stockholm East (Stockholm Östra, 2011) gaat over de band tussen een rouwende moeder en de man die haar dochter heeft overreden. Zij heeft niet door dat hij het is; hij weet het maar verzwijgt het. With Every Heartbeat (Kyss mig, 2011) gaat over een jonge vrouw die vlak voor haar huwelijk verliefd wordt op de stiefzus van haar aanstaande echtgenoot.

Beide films zijn tot in de kern ongeloofwaardig: ze hangen van de overdreven toevalligheden en gekunstelde verwikkelingen aan elkaar (With Every Heartbeat heeft zelfs een hopeloos clichéslot uit het romcongenre). Ze gaan ook over slordig geschetste figuren in plaats van over degelijke personages: de makers van Stockholm Östra volgen de hoofdpersonen voortdurend, maar vinden het niet nodig om bijvoorbeeld uit te leggen wat ze voor de kost doen. Nog veel ongeloofwaardiger was het Noorse Happy Happy (Sykt lykkelig, 2010), een lukrake verzameling kluchtige verwikkelingen met halfbakken sjabloonkarakters, die zonder enige gêne vreemdgaan. Dit waren drie films over mensen, waarin menselijkheid ver te zoeken is. Deze titels zijn morgen door iedereen weer vergeten, en als er niet behoorlijk in werd geacteerd, zou überhaupt niemand er enige aandacht aan schenken. Toch raken veel mensen ervan overtuigd dat het iets voorstelt: Happy Happy is bijvoorbeeld de Noorse Oscar-inzending en kreeg op Sundance de juryprijs.

Dolende dertiger

Scène uit <em>Volcano</em>

Scène uit Volcano

Oprechte menselijkheid was er ruimschoots in Rúnar Rúnarssons Volcano (Eldfjall, 2011), een ijzersterk drama over een norse oude man die tegen de zin van zijn kinderen de zorg voor zijn zieke vrouw op zich neemt. De regisseur gebruikt met een sobere beeldtaal (op grouw 16 mm) de vorm van Brits sociaalrealisme, maar vermijdt melodrama en enige sociale of morele boodschap. Hij eindigt zijn film met een sublieme scène met de man als eenzaam figuur in het ruige IJslandse berglandschap, en zegt met één beeld meer dan de dialogen van de bovenstaande films bij elkaar.

Heel anders van toon en sfeer, maar even poëtisch-realistisch was Oslo, August 31 (Oslo, 31. August, 2011), Joachim Triers opvolger van Reprise (2006). De poging om tijdloos existentialisme (uit de roman Le feu follet, eerder verfilmd door Louis Malle) te integreren in een subjectieve beleving van de stad Oslo is maar half geslaagd. Maar Trier weet wel met naturalistisch acteerwerk en een virtuoze montage de intellectuele Weltschmerz van een dolende dertiger echt aangrijpend te maken.

Vakwerk

Scène uit <em>False Trail</em>

Scène uit False Trail

Minder avontuurlijke filmmakers leverden binnen de kaders van de mainstream feilloos vakwerk. Jury- én publieksprijswinnaar King of Devil’s Island (Kongen av Bastøy, 2010) was sterk, maar vooral de thriller False Trail (Jägarna 2, 2011) overtuigde. Dit vervolg op de kaskraker The Hunters (Jägarna, 1996) weet geloofwaardige spanning op te bouwen en aan te houden in het boslandschap van Noord-Zweden, en laat Peter Stormare verrassen met een fysieke rol als macho-tiran. Niemand zal de naam Kjell Sundvall, de regisseur van beide delen, onthouden, maar zijn twee uur suspense kan zich meten met de beste thrillers. De tegenpool van False Trail bleek trouwens de zwaar sarcastische Jo Nesbø-verfilming Headhunters (Hodejegerne, 2011), een thriller die van a tot z over the top is en voor de liefhebber onderhoudend escapisme biedt.

Een naam die velen zich nog wel herinneren, is Pål Sletaune, die in 1997 hoge ogen gooide met Junk Mail (Budbringeren), vervolgens een kloon van die film maakte en het daarna over een geheel andere boeg gooide met de psychologische horror van Neighbors (Naboer, 2005). Sletaunes nieuwste film Babycall (2011) is daar weer min of meer een kopie van, en bewijst dat hij nog steeds een misantropische filmmaker is. De schuchtere alleenstaande moeder Anna (een erg geloofwaardige Noomi Rapace) beleeft allerlei narigheden, totdat blijkt dat ze zich daar misschien wel een deel van inbeeldt. Net als John in Neighbors — en net als in die film weet Sletaune een aardig unheimische sfeer neer te zetten. En precies als in al zijn films is hij meedogenloos voor zijn eigen personages en dus eigenlijk ook voor zijn publiek.

Geen pretenties

Scène uit <em>Turn Me On, Goddammit!</em>

Scène uit Turn Me On, Goddammit!

Minder naargeestige kost tenslotte bood Jannicke Systad Jacobsens wat ongelukkig getitelde, maar innemende speelfilmdebuut Turn Me On, Goddammit! (Få meg på, for faen!, 2011). Deze komedie over een seksueel gefrustreerd tienermeisje slaat voortdurend de juiste toon aan door zichzelf niet te serieus te nemen: de weergave van de belevingswereld van geile tieners is even frivool als authentiek. En zo bleek de minst pretentieuze film een van de meest overtuigende.

Lees hier een verslag van de Nordische Filmtage van vorig jaar.