De verbinding
Het jaarlijkse Oerol-festival is sinds 1982 uitgegroeid tot een internationaal fenomeen, dat jaarlijks populairder lijkt te worden. Tien dagen lang verwelkomt Terschelling tienduizenden toeschouwers voor (locatie) theater en dans, straattheater, beeldende landschapskunst en muziek. Dit vijfde jaar op rij zag ik wederom bijzondere voorstellingen, maar miste ik de ‘sense of place’ die ik voorgaande jaren zo sterk heb ervaren. De wisselwerking tussen de omgeving en de voorstellingen, maakte voor mij eerdere edities van het festival zo waardevol. Het grote aanbod dwingt daarbij om keuzes te maken bij de samenstelling van je persoonlijke programma, waardoor ik een beperkt beeld heb kunnen vormen van deze gehele editie. In twee delen, het ware en de verbinding, beschrijf ik mijn theaterervaringen op het eiland.
Johannes Bellinkx – Reverse
Achteruit lopend door West-Terschelling, achtereenvolgens met uitzicht over de Noordsvaarder, de duinen, het dorp en het zeeaquarium, neem ik de wereld geheel anders waar. Ik word gedwongen om achteruit te kijken in plaats van vooruit, waardoor de omgeving van mij weg gaat in plaats van tegemoet komt. Met mijn voeten als verkenners verplaats ik me stapje voor stapje langs de route, die als een witte lijn door het landschap loopt en mij leidt. Al mijn zintuigen staan wijdopen om eventuele hindernissen te ontwaren, die zich achter mijn blikveld bevinden. Toch kan ik de neiging niet onderdrukken om mijn hoofd enkele keren even te draaien om te zien wat er zich op mijn pad gaat bevinden.
Met het opzetten van een koptelefoon kijk ik anders om me heen, doordat ik gestuurd wordt via mijn gehoor. Geregeld vraag ik me af wat er uit mijn koptelefoon komt en wat uit mijn omgeving, vaag gehuil in de verte klinkt wat later helder door. Ik vang flarden van keukentafelgesprekken op en mag ongegeneerd door de ruiten gluren. Huizen waarin niemand thuis lijkt te zijn. Langs een geparkeerde vrachtwagen, waar een kar met verse vracht even met me meerijdt. Veel lijkt geënsceneerd in het straatbeeld, maar is het niet. Of toch? Op mijn route word ik een keer gefotografeerd aan het begin en gefilmd aan het einde. Ben ikzelf even een bezienswaardigheid in plaats van het straatbeeld, maar voel ik me tegelijkertijd beschermd door mijn koptelefoon.
Hoe langer ik loop, hoe makkelijker het gaat en gaandeweg vergeet ik zelfs even dat ik achterwaarts wandel. Ik vertraag door meer om me heen te kijken, naar mijn omgeving die als referentiepunt dient. Een wondere onderzeewereld treed ik binnen, met steeds weer een verrassing in de opvolgende aquaria doordat ik niet kan zien waar ik heen ga. Tot slot ga ik een gang binnen die ik niet aan had zien komen. Zo komt ook de laatste fase onverwacht, eindigend in totale desoriëntatie.
Collectief Walden e.a. – HET VERBAND VAN ALLES MET ALLES
De verbinding van Terschelling met het vaste land, via een elektriciteitsverbinding, is er nog maar relatief kort. Hiervoor dienden twee dieselgeneratoren het gehele eiland. Via één van de twee wordt de toeschouwer de wondere wereld van Walden ingeleid, die je in deze nieuwe samenstelling (hun eigen interpretatie van een voorstelling) van alles over warmte leren. Vertrekkend vanuit één thema, ditmaal veel concreter dan in hun eerdere voorstelling Windstilleven. Vol overtuiging tonen de spelers het inzicht dat uit hun onderzoek naar warmte voortkwam, waarin de filosoof Henry Thoreau wederom een grote rol speelt, namelijk dat alles hiermee begint en eindigt. Een verteller, twee muzikanten en twee spelers in een modieus boswachters kostuum, nemen je mee op hun reis naar het begin van het begin. Vertrokken wordt vanuit een gloeiendheet punt van waaruit alles is ontstaan. ‘De dag zonder gisteren’ wordt inzichtelijk gemaakt via een lichamelijke metafoor voor het oeratoom, waarna ruimte en tijd ontstonden. ‘Alsof iemand heel langzaam zijn armen opende’, beschrijft heel begrijpelijk het uitdijen van het heelal.
Anders naar de wereld kijken is kenmerkend voor de werkwijze van Walden, waarbij benzine terug te leiden is tot fossiele plantenresten en zo de grootste natuurlijke energievorm is. Alle vormen komen voort uit de zon, waarbij warmte weer centraal staat. Een warmte-experiment met het publiek, dat zich weerspiegeld ziet in een grote spiegelende bal, is gedoemd te mislukken omdat warmte zich niet eenvoudig laat transporteren. Verspilling van energie wordt in de groep gegooid met de vraag hoeveel een mens nodig heeft, omdat we vandaag de dag over een veelvoud van het benodigde kunnen beschikken. Het wezen van het leven wordt gezocht en gevonden in vier levensbehoeftes, namelijk voedsel, kleding, beschutting en brandstof, die allen weer verbonden zijn met warmte.
Hoe alles verband heeft met alles, wijst een korte geschiedenisles uit over het ontstaan van de bossen op Terschelling. Beginnend bij bomen uit Corsica en eindigend bij de Google-server in Eemshaven, wordt via energie de verbinding met de gehele wereld gelegd. Waarbij in ruim 100 jaar onze opvatting van de natuur met bijbehorend wereldbeeld een aantal keren drastisch gedraaid is. Wederom bieden de kaders van de vier levensbehoeftes inzicht, om hiermee in te zoomen op de concrete veranderingen. Dit mond uit in een machteloze, wanhopige woede over de huidige wereldellende die als te groot wordt ervaren om op te lossen. Een verlangen om uit het verband gezet te willen worden welt op, gevoed door Thoreau die zich in een hutje terugtrok. Op de achtergrond opent het opgetrokken bouwwerk zich verder en wordt van een schuilkelder een kantoorruimte, met vloerbedekking en een systeemplafond voorzien van tl-licht. Tegelijkertijd wordt de machteloosheid omgebogen naar invloed die je onvermijdelijk uitoefent enkel door te bestaan. Een pleidooi van de verteller voor meer verbondenheid, in de vormen van aandacht, liefde, ruimte en warmte, eindigt in een scherp contrast met het dagelijkse kantoorleven waaruit veel bezoekers van Oerol even ontsnapt zijn. Maar ook Thoreau keerde weer terug naar de stad. Gevoed door de warme, inspirerende samenstelling van dit bijzondere collectief kan de toeschouwer zich gaan verbinden met hun gedachten, die van zichzelf en de andere bezoekers.
Het Houten Huis / De Noorderlingen – Valavond
Als de avond invalt tussen de sparren, start de voorstelling met een collectief ‘sjjjjjjt’. In de verte dreunen de bassen van een andere voorstelling nog door, tot je aandacht verlegd wordt naar het toneel vlak voor je doordat het kunstlicht aan gaat. Angst voor de duisternis die dreigt te vallen wordt poëtisch verbeeld met spookschaduwen. Dolende mensen in het bos lijken in hun gedateerde kostuums schimmen uit het verleden te vormen. Een korte, terugkerende rave-beweging in hedendaagse sportkledij vermengt het toen met het nu.
Overal in het bos is beweging waar te nemen, afkomstig van een grote groep spelers. Een dragqueen in zilverkleurige glitterjurk steelt de show als een schitterende maan. Er wordt gevochten tegen de slaap die zich aandient als een gewelddadige geluidsgolf. Een operazangers mengt zich als buitenstaander in de groep, waarna er muziek wordt gebaard plus een kind. Na een transformatie in monsterlijke klanken wordt het kind weer losgelaten, in deze onlogische opvolging van fragmenten wordt een droomtoestand nagebootst. Als slaapwandelende zombies komen er spelers uit het bos tevoorschijn, onduidelijk in welke bewustzijnstoestand zij zich bevinden. Constant wordt gespeeld met de grens tussen waken en slapen, in een wereld waarin slapen slechts beperkt toegestaan is onder specifieke voorwaarden. Gevolg is overmatig medicijngebruik, voor elke kwaal is er een oplossing en voor welke bijwerking een ander geneesmiddel.
Een abstracte ‘keuze’ keert steeds weer terug in Valavond, die soms te moralistisch voelt en je uit de dromerige trip haalt van deze associatieve theaterreis. Het aanwijzen van een zondebok bijvoorbeeld, enerzijds een logisch element in een nachtmerrie maar anderzijds verstoren deze handelingen de eerder gecreëerde mystieke sfeer. Prachtig wordt het bos belicht en dwalen mysterieuze lichteffecten rond die de muziek versterken. Een bijzonder samengesteld snaarinstrument brengt buitenaardse klanken. Soms utopisch, dan weer dystopisch. Dit versterkt het droomgevoel, waarin het ene plotsklaps op het andere kan volgen. Met een alternatief scheppingsverhaal aan het einde, waarin over het ontstaan van de wakkere staat verhaald wordt, valt de gehele voorstelling op zijn plek. Na bijna 2,5 uur wel wat laat. Maar de muzikant en speler Martin Franke, die als schepper het licht tot slot weer uitdoet, maakt veel goed.
Tomoko Mukaiyama – GAKA
Aan het einde van Oost-Terschelling, met zicht op de weide, daarachter de Waddenzee en in de verte contouren van het vaste land, speelt deze Japanse performance. Rechts een verlaten speeltuin, voor een kampeerboerderij, links gras zover je kijken kunt. Omrand door enerzijds bos en anderzijds zee, tot deze verdwijnt achter het land. Tikkende geluiden komen op uit het gras. Even is alleen de natuur in beeld, daarna volgt pas de mens in de gedaantes van acht spelers. Fluiten klinken als mondharmonica’s, associaties voorbrengend van verkeersgeluiden in een drukke stad met loeiende sirenes.
Witte broeken dansen in de wind, een hypnotiserende herhaling van bevreemdende klanken die onderling en met het publiek lijken te communiceren. In verschillende choreografieën houden de klanken in variaties stand. Elkaar steeds sneller opvolgend, tot een korte stilte volgt waar al snel gongslagen doorheen galmen. Even is er stilstand, enkel de wapperende stof beweegt nog. In de bewegingen die volgen wordt klassieker ballet met modernere dans gecombineerd, Japanse vechttechnieken en eerbiedige gebaren vormen een geheel.
Een volgende stilte wordt doorbroken door het geruis van de harde wind, het hierna klinkende belgerinkel gaat bijna op in het geraas. Helaas zijn de gespannen witte doeken, prachtig opbollend door de wind als een golvende zee, niet bestand tegen dit hevige geweld. Als de vrouwelijke spelers verdwijnen in de natuur, waaruit zij ook voortkwamen, is het publiek in de veronderstelling dat de voorstelling afgelopen is en begint het applaus. Dit verstomt snel als de mannelijke speler zijn weg vervolgt. Helaas is het geduld van een aantal toeschouwers dusdanig op de proef gesteld door het zeer trage tempo van deze rituele voorstelling, dat zij ofwel weglopen of op de tribune beginnen te praten. Tot slot gaat ook de laatste speler op in de zee, waarna een lauw tweede applaus volgt, maar niet meer onthaald wordt.
Silbersee / Gouden Haas / Slagwerk Den Haag – Aardappelvreters: Deel II in de oer-opera trilogie
Als opgefokt vee wordt het publiek voorafgaand aan de voorstelling door een tunnel langs de koeienstallen naar het weideterrein geleidt. Met de lucht van paardendekens in mijn neus en de wind door mijn haren kijk ik vanaf de tribune uit over een boerenerf op de voorgrond, waar hooibalen als achterwand dienen en waarachter weer een volgende boerderij te zien is. In de eerste scène wordt de overgang van leven naar dood door klankschalen indringend hoorbaar gemaakt. Het harde boerenleven waarin doorgaan het credo is, wordt in de volgende scène invoelbaar gemaakt met de woorden dat ‘het land ook geen tijd heeft om te rouwen’. In de speciaal voor deze voorstelling ontwikkelde boerse oertaal, het bijzondere ‘Bauerlans’ door Jibbe Willems, worden de contrasten tussen ‘de stad’ en ‘het platteland’ sterk uitvergroot. Grappig wordt de draak gestoken met verengelsing van de Nederlandse taal, door het vocabulaire van het stadse personage Max (de man van de zus) met Engelse woorden te doorspekken. Af en toe is het lastig om de Bauerlanse woorden te duiden en was een vertaling prettig geweest, maar dit is niet onoverkomelijk doordat de klanken al veel zeggen. De uitdrukkingen van de wit-geschminkte gezichten spreken ook voor zich.
In een indrukwekkende scène wordt een rituele uitvaart verbeeld, waarbij het lichaam teruggeven wordt aan de aarde. Een imposante stoet, met trekker voorop, verplaatst zich door het weidse decor. Tegelijkertijd dient de locatie niet enkel als beeld, maar scherpt deze ook de discussie aan over de regelgeving die de boerenvrijheid in steeds grotere mate beperkt. De onwetendheid van burgers over het boerenbestaan wordt de toeschouwers speels maar raak verweten. Herkenbaar is de tweestrijd die weergegeven wordt tussen stadslandbouw en boerderij-landbouw. Het eerste wordt verdedigd door zwager Max (en het duurzame, biologische en diervriendelijke zal ook veel toeschouwers aanspreken), het tweede door hoofdpersonage Brot voor wie grootschaligheid een voorwaarde is om te kunnen overleven. Tegelijkertijd maken de vele benodigde vergunningen, opgelegde quota en boetes zijn werk niet eenvoudiger. Dat groeien eindig is, blijkt uit de volgende scène waarin een schuldenlast veroorzaakt wordt door een ongezonde bedrijfsvoering. Schuldeisers reppen over investeren, intensiveren, globaliseren, moderniseren en automatiseren, vereisten om voort te kunnen bestaan. Een dramatische, opera-waardige ontknoping aan het einde toont vervolgens de onbreekbare familieband en de roeping van het platteland. Het boerenleven galmt nog lang na.